Giacomo Meyerbeer, “Robert Le Diable” o.l.v. Marc Minkowski, een nieuwe Boek + 3 cd uitgave van Bru Zane, in de reeks Opéra français/French Opera.

De Franse specialist van Grand-Opéra, Marc Minkowski, heeft “Robert le Diable” opgenomen, een juweel van het genre. Een triomf bij de première in november 1831, fascineerde de opera tijdgenoten en zijn invloed reikte tot Verdi en Wagner. Een imposante internationale cast brengt deze hoeksteen van dit repertoire tot leven.

Giacomo Meyerbeer (1791-1864) staat bekend om zijn weelderige, historische opera’s, waarmee hij wereldberoemd werd in Parijs. Geboren in Tasdorf nabij Rüdersdorf/Berlijn, was de joodse musicus tijdens zijn leven, één van de succesvolste en meest uitgevoerde operacomponisten in Europa. Tegen het eind van 1815 trok de 24-jarige, Joods-Duitse componist Jakob Liebmann Meyer Beer (foto) van Parijs naar Italië, waar hij zijn naam veranderde in Meyerbeer, en waar hij opera’s in de Italiaanse stijl voor de Italiaanse markt componeerde. Die werden daar bewerkt door Rossini. Van deze opera’s werden “Emma di Resburgo”, “Margherita d’Anjou” en “Il crociato in Egitto” enigszins bekend in Duitsland. In 1842 werd Meyerbeer nl. door de koning van Pruisen als hoofddirigent aangesteld in opvolging van Spontini, met de verplichting om vier maanden per jaar de Berlijnse opera te leiden. De andere Italiaanse opera’s waren “Romilda e Constanza”, “La Semiramide riconosciuta, “L’esule di Granada” en “Almansor”.

“Margherita D’Anjou”, een melodrama semiserio op een libretto van Felice Romani, de beroemde librettist van veel belcanto-opera’s zoals “Norma” en “La sonnambula” van Bellini, was de vierde van de zes Italiaanse opera’s die Giacomo Meyerbeer tussen 1817 en 1824 componeerde. Het was zijn eerste echte succes. “Margherita d’Anjou” was daarenboven de eerste opera van Meyerbeer waarin historische gebeurtenissen en personages vermengd werden met fictieve personages en situaties, zoals in zijn latere, Franse Grand Opéra’s “Les Huguenots”, “Le prophète” en “L’Africaine”.

De toekomstige componist van “Les Huguenots”, geboren in een welgestelde Berlijnse familie, begon zijn studie bij Zelter en Abbé Vogler en vervolgde zijn opleiding in Italië bij Salieri. Hij maakte naam met zijn Italiaanse opera’s en Il Crociato in Egitto (1824) beleefde een triomfantelijke première in het Teatro La Fenice in Venetië en werd het jaar daarop opnieuw opgevoerd in Parijs. Meyerbeer werd daarop een meester in het geven aan het Frans publiek wat ze wilden. “Robert le Diable”, dat zijn leven begon als een komische opera, werd omgevormd tot een groot succes. Een andere triomf volgde met Les Huguenots (1836), gevolgd door Le Prophète (1849) en L’Africaine (die in première ging na zijn dood in 1865). Beschouwd als de belangrijkste exponent van de grote opera (in samenwerking met zijn librettist Scribe), componeerde Meyerbeer ook de opéras comiques L’Étoile du Nord en Dinorah ou Le Pardon de Ploërmel, evenals het singspiel Ein Feldlager in Schlesien voor Berlijn (de koning van Pruisen, Friedrich Wilhelm IV, benoemde hem in 1842 tot muziekdirecteur). Weinig muzikanten hebben in hun leven zoveel bekendheid verworven. Dit succes was het resultaat van lang hard werken, zoals blijkt uit het beperkte aantal voltooide opera’s van Meyerbeer. Hij slaagde erin Italiaanse zangtechnieken te combineren met Franse declamatie en Duitse symfonische schriftuur. De invloed van o.a. zijn gebruik van geluidseffecten en contrasten is te zien in het werk van vele componisten, onder wie Berlioz, Gounod, Verdi en Wagner, vooral in de 2de akte van diens “Parsifal”.

In navolging van opera’s van onder meer Gluck en Spontini, beleefde de Grand Opéra een hoogtepunt met Auber (“La Muette de Portici”, 1828), Rossini (“Guillaume Tell”, 1829), Halévy (“La Juive”, 1835) en vooral Meyerbeer (“Robert le diable”, 1831 en “Les Hugeunots”, 1836). Het genre fascineerde veel buitenlandse componisten, zoals Wagner die “Tannhäuser” reviseerde voor de Parijse uitvoeringen van 1861, en Verdi die zijn “Les Vêpres siciliennes” en “Don Carlos” componeerde voor de Franse hoofdstad. In vier of vijf bedrijven was de Grand Opéra meestal geïnspireerd door een historische gebeurtenis, in een voldoende ver verleden (vaak de middeleeuwen of de renaissance) om aan de censuur te ontsnappen.

Het vermenigvuldigde de contrasten, vooral tussen intieme momenten en spectaculaire, collectieve scènes met de verplichte aanwezigheid van een ballet, en grootse ceremonies. De virtuoze aria’s, waar de Italiaanse stijl versmolt met de Franse declamatie, wisselden af met “romances” en “liedjes” uit de komische opera. De spectaculaire enscenering was gebaseerd op archiefdocumenten om de kostuums en decors met maximale precisie en realisme te ontwikkelen.

In de eerste decennia van de 19de eeuw, was de figuur van de duivel aanleiding tot een hele reeks werken, waaronder “L’Histoire de Richard sans peur, duc de Normandie, fils de Robert le diable”. Tegen de achtergrond van deze middeleeuwse legende over Robert Ier de Normandie (ca. 1010-1035), bekend als “Robert le Magnifique”, de vader van Guillaume II de Normandie, de latere “Guillaume le Conquérant”, verbeeldde dit fantastisch werk een confrontatie tussen goed en kwaad, waarbij een groep protagonisten, die verscheurd was tussen verlangen en plicht, tegenover elkaar werd geplaatst. Het genoot een brede verspreiding en was het onderwerp van talrijke literaire en theatrale bewerkingen, waaronder deze grootse opera in vijf bedrijven van Delavigne, Scribe en Meyerbeer. Balzac, Dumas fils, Daudet en Georges Rodenbach, citeerden trouwens “Robert le Diable” in bepaalde van hun romans.

“Robert le Diable”, die als Grand opéra en 5 actes op 21 november 1831 in de Parijse Opéra (Académie royale de musique (salle Le Peletier)) in première ging, was meteen een succes. In een Parijs dat werd geteisterd door politieke, sociale en religieuze onrust, was de productie een groots evenement, en de sensationele plot zorgde ervoor dat het een hot item was in kranten en recensies. Het derde bedrijf bevatte daarenboven ook een ballet, het ‘ballet (bacchanaal) van de nonnen’, met de beroemde ballerina Marie Taglioni, het eerste voorbeeld van een ballet blanc. In de 19de eeuw werd “Robert le Diable” in de Opera van Parijs wel meer dan 750 keer uitgevoerd. In 1840 componeerde Liszt  “Réminiscences de Robert le Diable” voor piano naar de opera van Meyerbeer, en de ooit immense populariteit van het werk kan trouwens ook worden afgemeten aan de vele parodieën, o.a. van Offenbach.

Het eerste bedrijf toont Robert en zijn vriend Bertram bij een drinkgelag in Palermo. De minstreel Raimbaud, die Robert niet herkend heeft, zingt een ballade waarin hij hem afbeeldt als “Robert de duivel”. Als hij inziet wat hij gedaan heeft biedt hij zijn verontschuldigingen aan, en zegt dat hij valt voor Roberts halfzuster Alice. Dan komt Alice binnen met een dringende boodschap van hun moeder. Robert zegt haar die te bewaren voor later, en vraagt haar een brief naar zijn eigen verloofde, prinses Isabelle te brengen. Bertram daagt Robert uit tot een potje dobbelen, waarbij Robert al zijn bezittingen verliest. In het tweede bedrijf daagt de vorst van Granada, iedereen die dingt naar de hand van Isabelle uit, maar Robert is door Bertram weggeleid, en gaat er niet op in.

In het derde bedrijf onthult Bertram dat hij Roberts ziel voor het einde van de dag voor de duivel gewonnen wil hebben. Hij zegt tegen Robert dat hij zijn verloren fortuin weer terug kan winnen met behulp van een magische twijg die hem onzichtbaar kan maken. Hij brengt Robert naar de ruïne van een klooster waar hij de twijg kan vinden. In de kloosterruïne volgt een ballet blanc. De geesten van de gestorven nonnen herrijzen uit hun graf en dansen over het kerkhof. Geleid door hun abdis trachten ze Robert te verleiden.

In het vierde bedrijf komt de onzichtbare Robert Alice’ kamer binnen als zij zich voorbereidt op haar huwelijk met de vorst van Granada. Hij is van plan haar te ontvoeren, maar zij geeft toe dat ze van hem houdt. Wanhopig breekt Robert de twijg en daarmee ook de betovering en wordt gevangengenomen. In het vijfde bedrijf, dat zich afspeelt in de kathedraal van Palermo, onthult Bertram aan Robert tegen een achtergrond van zingende monniken, dat hij zijn echte vader is, en hij gewillig is om af te zien van zijn uitlevering aan de duivel. Dan komt Alice binnen met het nieuws dat de vorst van Granada weigert met Isabelle te trouwen. Ze heeft ook de boodschap van haar moeder gelezen, waarin ze zegt de man die haar verraden heeft (Bertram) te mijden. Door alle afleidingen is de tijd verstreken. Wanneer het middernacht is en Bertrams aanspraak komt te vervallen en terug in de hel geworpen wordt, valt Robert in de armen van Isabelle.

Het libretto werd geprezen voor het combineren van een aantal van de belangrijkste ingrediënten van het romantisch drama, waaronder een bovennatuurlijk plot met duivelse machinaties en een combinatie van het pittoreske en het exotische. De muzikale effecten werden alom gewaardeerd, net als de onverwachte wendingen in de plot. Het succes van het werk was ook grotendeels te danken aan een uitzonderlijk goed op elkaar afgestemde cast van zangers, die alle benodigde kracht en verfijning verschaften. Hier portretteert John Osborn Robert tegelijk dapper en teder, Amina Edris onthult haar volledige middelen in de gevaarlijke rol van Alice, terwijl idiomatische uitvoeringen van Nicolas Courjal, Erin Morley en Nico Darmanin een lijn vervolledigen met de meest levendige contrasten.

Rolverdeling:

Robert, Duc de Normandie: John Osborn

Isabelle, Princesse de Sicile: Erin Morley

Bertram: Nicolas Courjal

Alice, Sœur de lait de Robert: Amina Edris

Raimbaut, un Troubadour: Nico Darmanin

Alberti/Un Prêtre: Joel Allison

Un Héraut d’armes/Le Prévôt du Palais: Paco Garcia

Giacomo Meyerbeer Robert Le Diable Amina Edris Erin Morley John Osborn Nicolas Courjal Nico Darmanin Orchestre National Bordeaux Aquitaine, Chœur de l’Opera National de Bordeaux, Marc Minkowski Boek+3 cd Bru Zane Opéra français/French Opera BZ1049