Het tragisch verhaal van de sopraan, Anna Witsen, die eind 19de eeuw in Amsterdam leefde, inspireerde de schrijver en meesterverteller, Arthur Japin, tot een magnifieke, historische roman. Niet te missen!
Anna Witsen groeide op in een welgesteld, cultuur minnend milieu. Haar vader was een belangrijke mecenas in de Nederlandse muziekwereld en richtte een conservatorium op in Amsterdam. Haar broer Willem maakte deel uit van “De Tachtigers”. Zingen was Anna’s groot geluk. Zij had de stem, het talent en de ambitie, maar een carrière als zangeres was voor een meisje uit haar milieu, eind 19de eeuw ondenkbaar. Met de opkomst van de vrouwenbeweging, het Palingoproer op 25 en 26 juli 1886 in de Jordaan met 26 doden, en de opening van het Concertgebouw in 1888, aan de Van Baerlestraat tegenover het Museumplein in Amsterdam, brak weliswaar stilaan een nieuwe tijd aan. Gesterkt door de vrijheidszin van schrijvers als Kloos, Verwey, Van Eeden en Van Deyssel, in wier entourage Anna terechtkwam, durfde zij haar eigen weg te gaan. Zij oefende haar stem en zette als onafhankelijke vrouw, haar eerste eigen stappen in de muziek en de liefde. Maar, dit alles buiten de macht van haar familie gerekend…
De jonge Anna had een prachtige stem. Samen met haar broer en zus gaf ze huisconcerten en ze droomde van een carrière als zangeres. Voor een meisje uit die kringen kon dat absoluut niet, zingen voor geld. Wanneer er opstand kwam in Amsterdam en de vrouwen zich begonnen te roeren, begon Anna’s drama. De tijdsgeest leek dan wel te veranderen, maar niet snel genoeg om het lot van Anna Witsen te verbeteren. Ze belandde uiteindelijk in de psychiatrie en op 5 maart 1889, maakte ze een einde aan haar leven.
Anna Agnes Witsen, de dochter van de koopman in ijzer Jonas Jan Witsen, werd in 1855 geboren in Amsterdam. Tot haar welgestelde patriciersfamilie, behoorden de 17de -eeuwse regenten, Cornelis Jan en diens zoon, Nicolaes Witsen. Het gezin bestond uit negen kinderen waarvan er drie op zeer jonge leeftijd overleden. Anna’s moeder overleed in 1873, toen Anna 18 was. Rond 1881, verhuisde de familie van Amsterdam naar hun landhuis Ewijkshoeve bij Baarn, een landgoed in de omgeving van Den Dolder in de provincie Utrecht, eerder bewoond door prins Hendrik van Oranje-Nassau (1820-1879), een broer van koning Willem III, die in 1879 overleed.
Net als haar broer, de schilder, tekenaar, etser, graficus, fotograaf en schrijver, Willem Witsen (1860-1923) (foto), voelde Anna de drang om zich creatief uit te drukken. Ze wilde nl. een professionele sopraanzangeres worden. Arthur Japin liet zich trouwens reeds in zijn toneelstuk “Absinthe” (2013), inspireren door Willem Witsens vriendenkring en de tragische omstandigheden rond de dood van zijn zuster. De vader van Anna stimuleerde haar wel in haar muzikale ontwikkeling, maar verbood haar het beroep professioneel uit te oefenen. Toch leek dat, haar belangrijkste doel in het leven, en Anna werd depressief. Niet alleen mocht ze niet doen waar ze het meest van hield, ze leed met name ook onder een onbeantwoorde liefde…
Anna was nl. verliefd op de Duitse componist, Julius Röntgen (foto), die ze op de muziekschool ontmoette, maar…Julius was getrouwd. Julius Röntgen (1855-1932), een goede vriend van Brahms en Grieg, was als pianopedagoog en dirigent verbonden aan de muziekschool van Toonkunst. Hij werd geboren in Leipzig en trouwde kort voor hij naar Nederland kwam met Amanda Maier. In 1877 vertrok hij naar Nederland op uitnodiging van de predikant, Abraham Dirk Loman (1823-1897), die als hoogleraar bij het Evangelisch Luthers Kerkgenootschap, een vooraanstaande positie bekleedde in het cultureel leven van die dagen. Prof. Loman en Anna’s vader kenden elkaar door de muziek. Anna’s vader was nl. lid van het bestuur van de prestigieuze “Maatschappij tot bevordering van Toonkunst”, afdeling Amsterdam, in 1829, opgericht door A.C.G. Vermeulen.
Met zijn zoons uit zijn eerste huwelijk, de violist Julius en de cellist Engelbert, vormde Julius Röntgen het toen befaamd Röntgentrio. Enige tijd na Amanda’s overlijden in 1894, trouwde Röntgen met de getalenteerde pianiste, Abrahamine des Amorie van der Hoeven (Mien). Uit dit huwelijk werden nog eens vier zoons en één dochter geboren. Drie van de zoons werden musici. Röntgen richtte in 1883 samen met Frans Coenen en Daniël de Lange het Amsterdamsch Conservatorium op en stond aan de wieg van het Concertgebouw. Hij dirigeerde de zangvereniging Excelsior en organiseerde en leidde de Felix Meritis-concerten.
Als vrouw geloofde Anna niet alleen dat ze gefaald had door alleen te blijven, ze begon ook te geloven dat ze op andere gebieden ontoereikend was. Ze voelde bv. dat alleen al haar aanwezigheid, haar broer hinderde en dat haar vader haar negeerde. Ze leed aan ernstige angsten en het leven begon haar te kwellen. Dit leidde uiteindelijk van augustus 1883 tot eind maart 1884, tot opname in het ‘Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen Utrecht’. Toen ze uit het ziekenhuis werd ontslagen, stond in haar dossier echter dat ze niet genezen was. Het moet van januari tot september 1888 zijn geweest, dat Anna opnieuw werd opgenomen. In de vroege ochtend van een koude winterdag in de sombere maand maart, besloot Anna zich te verdrinken in de vijver achter het huis. Haar dood inspireerde Herman Gorter tot het schrijven van zijn gedicht ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’, samen met o.a. “Zie ik hou van je”, opgenomen in zijn indrukwekkende bundel, (86!) ‘Verzen’ (1890).
“In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.
’t Gezicht was zoo bleek in ’t zwarte haar,
de handen wrongen, de mond borg misbaar,
de nek was zwart,
een hel was ’t hart
van daar kwam het zwarte en worgde haar.”
Arthur Japin (°1956) bezocht het Gymnasium in Haarlem en studeerde enkele jaren Nederlandse taal- en letterkunde in Amsterdam om daar vervolgens de theaterschool te doorlopen, waar hij in 1982 afstudeerde. Hij speelde diverse rollen voor radio en televisie en op toneel bij onder andere Toneelgroep Centrum en de Theaterunie. Ook zong hij een kleine rol bij de Nederlandse Opera. In 1987 ontdekte hij het historisch, maar tot dan toe onbekend verhaal van twee Afrikaanse prinsjes die in het negentiende-eeuwse Nederland als Hollanders werden opgevoed. Hij stopte met acteren en begon te schrijven. Ondertussen schreef hij diverse korte verhalen, hoorspelen, toneelstukken en televisiefilms en debuteerde hij in 1996 met de verhalenbundel “Magonische verhalen”. Zijn debuut werd veelgeprezen in de literaire kritiek, maar hij brak pas door bij het breed publiek met zijn tweede boek, de roman, “De zwarte met het witte hart”, die wereldwijd vertaald werd en die hem internationale roem bezorgde.
Verder schreef hij o.a. de al even schitterende romans, “Vaslav” (over de legendarische balletdanser Vaslav Nijinski), “Een schitterend gebrek” (over Lucia, de eerste geliefde van Giacomo Casanova, de beroemde 18e-eeuwse avonturier uit Venetië), “De gevleugelde” (over Alberto Santos-Dumont, die ervan droomt te kunnen vliegen zoals in de boeken van Jules Verne!), “Kolja” (over de dove, 8-jarige Kolja, over wie de broers, Modest en Pjotr Iljitsj Tsjaikovski zich ontfermen), “Het Vrouwtje Van Stavoren” (over Frouwkje, die dacht haar geliefde kwijt te zijn en zich probeerde te troosten met goud) (serie Gouden Boekjes in opdracht van het Zuiderzeemuseum), en “Mrs. Degas” (over een jonge vrouw in het leven van de Franse schilder, Edgar Degas, die echter niet is wie zij beweert te zijn, maar welbewust Degas’ herinnering wekt aan de enige en onmogelijke liefde van zijn leven, zijn blind geworden Amerikaans nichtje Estelle, een Creoolse uit New Orleans, die hij schilderde terwijl zij bloemen aan het schikken was). Magistrale historische romans!
Arthur Japin Wat stilte wil 330 bladz. uitg. De Arbeiderspers 9789029542869