De cd’s in de sublieme reeks “De Gouden Eeuw van het Frans orgel” laten het Groot Orgel van de Koninklijke Kapel van Versailles, door de keuze van een symbolisch en gevarieerd programma uit de Barokperiode, in al zijn facetten schitteren. De essentiële werken van het Frans klassiek orgelrepertoire (van o.a. Couperin, Marchand, de Grigny, Dandrieu, Corrette), werden gecomponeerd om de bijzondere esthetiek van instrumenten zoals die van de kapel van Louis XIV te versterken, maar ook, om aan de hand van transcripties, zijn andere rijke klank te onthullen, van “Le Sommeil d’Atys” van Lully tot de contradansen uit “Les Boréades” van Rameau. Op de cd “Vêpres” van Nicolas Antoine Lebègue, (1631-1702) ontdekt u ook werk van Guillaume Gabriel Nivers (ca.1632-1714).
Om een nieuwe dimensie aan het klankuniversum van het orgel toe te voegen en de orkestkwaliteiten ervan te sublimeren, zijn moderne montage- en heropname-processen subtiel in dienst gesteld van de superpositie van muzikale stemmen. “Le Grand Jeu” laat het instrument van Versailles klinken “voor de glorie van God en van de koning”. In de 17de eeuw evolueerde de Franse orgelstijl van gesofisticeerde, middeleeuwse en Renaissance polyfonie, naar een steeds meer verticale, harmonieuze stijl. Kenmerkend voor de Franse school was de bijzondere aandacht die aan de registratie werd besteed. De componisten gaven dit vaak heel precies aan, bv. in “Kyrie, Dialogue sur la trompette et le chromhorne”, “Gloria,Trio a dessus de chromhorne et la basse de tier” of “Plein Chant de l’Agnus – En Basse et en Taille alternativement”, in de “Messe a l’usage ordinaire des paroisses” uit 1690 van de 22-jarige Couperin, die toen organist was van St Gervais. Dit typisch kenmerk moet weliswaar worden gesitueerd in een tijd waarin men weinig aandacht schonk aan de klankkleur van de instrumenten.
Van veel stukken werd aangeven dat ze konden worden gespeeld op de viool, de fluit, de hobo, de gamba, e.a. De beroemde gambist, Marin Marais, ging zelfs zo ver dat hij aangaf dat zijn werken gespeeld konden worden op het orgel, het klavecimbel, de viool, gamba, de theorbe, de gitaar, de dwarsfluit, de blokfluit en hobo. Dit was mede een commercieel argument om de composities beter te doen verkopen, in een tijd dat het drukken en vooral het graveren van partituren erg duur was, trouwens ook de reden waarom vele composities niet werden gepubliceerd en daarom in de vorm van manuscripten bleven die geleend en gekopieerd werden.
Nicolas Lebègue, de belangrijkste organist van koning Lodewijk XIV van 1678 tot aan zijn overlijden in 1702, vertegenwoordigde de eerste periode van perfectie van het Frans orgel. Afwisselend met grote virtuoze stukken die de pracht van Versailles waardig zijn, geïnspireerde “Noëls” en poëtische verheffingen, tonen deze Vêpres de Noël (kerstvespers) de traditionele afwisseling van vocale stukken, de motetten van Lebègue voor één stem, en deze Nivers, zoals destijds gezongen door nonnen in Parijs, Port-Royal of de Filles-Dieu die aanwezig waren bij ter dood veroordeelde gevangenen. De hele sfeer van de kerststal in “Franse stijl” wordt met vrijgevigheid en schoonheid herschapen onder leiding van Nicolas Bucher, op het klavier van het Groot Orgel van de Chapelle Royale.
Toen François Couperin (foto) in 1690 zijn Mis voor de kloosters (“Messe propre pour les couvents”) publiceerde, had hij reeds de meest uitzonderlijke verzameling orgelmuziek gecreëerd tijdens het bewind van Lodewijk XIV. Op het magnifiek en historisch Groot Orgel van de Koninklijke Kapel van Versailles, waarvan Couperin van 1693 tot 1730 titularis was, voert de gevierde organist van de Notre-Dame de Paris, Olivier Latry, een weelderige versie uit van deze Orgelmis die, in een wereldpremière, verweven is met boeiende “Chants sur le Livre”, unieke en sublieme improvisaties.
Guillaume-Gabriel Nivers werd reeds op 22-jarige leeftijd organist van de Saint-Sulpice in Parijs. Hij publiceerde drie verzamelingen orgelwerken (in 1665, 1667 en 1675), die belangrijk waren voor de ontwikkeling van de muziek voor het instrument. Vanaf het Premier Livre d’orgue (cent pièces pour tous les tons d’église omvattend) bracht Nivers volledig de gevarieerde kleuringsmogelijkheden van het Frans orgel tot uiting in zijn muziek, contrasterend met de strenge polyfonie van zijn voorgangers zoals Jehan Titelouze en François Roberday, onder andere in de voor de Franse orgelmuziek zo typische basses de trompettes, récits de cromorne, récits de cornet en de récits de tierce. In zijn tweede boek nam hij gezangen voor de mis op om af te wisselen met gregoriaanse gezangen. Het derde boek omvat stukken gegroepeerd als suites, met preludes, fuga’s en dialogen, waarbij het Clicquot-orgel van de Saint-Sulpice (niet langer meer in die kerk) hem waarschijnlijk sterk heeft geïnspireerd. In 1678 werd Nivers benoemd aan de Chapelle royale, samen met Jacques Thomelin, Jean-Baptiste Buterne en Nicolas Lebègue, een positie die hij voor een kwartaal per jaar bekleedde. Na de dood van Thomelin in 1693 was François Couperin de vierde organist.
Nivers componeerde ook petits motets voor één stem, de “Motets à voix seule accompagnée de la basse continue et quelques autres motets à deux voix avec l’Art d’accompagner sur la basse continue” (1689). Hij was een zeer gelovig man, die ter ere van de aartsengel, de naam Gabriël aan Guillaume toevoegde. Zijn vroomheid deed Madame de Maintenon hem kiezen om de muziek in Saint-Cyr te leiden. Vanaf 1668 gaf hij daar zangonderricht aan de jonge dames, de ‘demoiselles’, van de kostschool, repeteerde hij er de koren en begeleidde hij hen tijdens de mis. Tijdens zijn werk in Saint-Cyr bracht hij een verzameling Chants et motets à l’usage des Dames de Saint-Louis à Saint-Cyr (1692) uit. Bij de uitvoeringen in 1689 en 1690 van Esther en Athalie van Jean Racine bespeelde hij het klavecimbel. Nivers werkte ook, samen met onder andere Michel-Richard Delalande, Henry Du Mont en Nicolas Bernier, tussen 1658 en 1706 aan een zesdelige verzameling van liturgische muziek. Op muziektheoretisch gebied publiceerde Nivers een “Traité de la composition de musique” (1667), een “Méthode certaine pour apprendre le plainchant de l’Église” (1698) en een “Dissertation sur le chant grégorien” (1683). Zijn al genoemde “Art d’accompanger sur la basse continue” uit 1689 was een van de eerste publicaties gewijd aan dit onderwerp in Frankrijk.
Nicolas Lebègue Vêpres de La Nativite Nicolas Bucher, Maïlys de Villoutreys cd Château de Versailles Spectacles Collection nr. 8 CVS081
Couperin Messe propre pour les couvents Chant sur le Livre alterné Olivier Latry Grandes Orgues 1710, Chapelle Royale de Versailles cd Château de Versailles Spectacles collection nr. 9 CVS082