Gregor Joseph Werner (1693-1766) uit Ybbs an der Donau, was eerst organist in de benedictijnenabdij (Stift) van Melk, voor hij kapelmeester werd aan het hof van de Eszterhazys in Eisenstadt. Hij werd in 1766 in Eisenstadt opgevolgd door Joseph Haydn. Met dit tweede album zet Lajos Rovatkay de veelgeprezen reeks voort met muziek van Gregor Joseph Werner.
Gregor Joseph Werner studeerde contrapunt bij Fux in Wenen en vestigde zich vervolgens in 1728 in Eisenstadt als Kappelmeister in dienst van prins Joseph. Na diens dood componeerde hij veel voor zijn opvolger Paul Anton tot de komst van Joseph Haydn. Paul Anton, zelf muzikant en verlangend naar moderniteit, degradeerde hem tot het componeren van alleen religieuze muziek. Werner overleed in Eisenstadt.
Gregor Joseph Werner componeerde a capella missen in een strikt contrapuntische stijl, kerkmuziek, o.a. Te Deum, Vespers (Vesperae de Apostolis en Vesperae de Confessoris) en litanieën (Laetaniae de Venerabili Sacramento) met instrumentale begeleiding, symfonieën en andere instrumentale muziek, o.a. fuga’s en kwartetten. Zijn werk omvat meerdere oratoria, o.a. “Absalon“ (1743), “Ester“ (1746), “Der verlorene Sohn“ (1747), “Job“ (1748), “Holoferne“ (1747) en “Ada“ (1749), gecomponeerd voor uitvoeringen op Goede Vrijdag in de Esterházy-kapel (foto), deels in de strenge, contrapuntische stijl, maar andere, gecomponeerd voor lichtere aangelegenheden zoals de Advent en de geboorte van Christus, met elementen van Oostenrijkse en Oost-Europese volksmuziek. In dienst van de familie Esterházy publiceerde Werner weinig, maar een paar werken werden wel gedrukt. Deze omvatten een reeks van twaalf orkestsuites die de twaalf maanden van het jaar uitbeelden, “Neuer und sehr curios-Musicalischer Instrumental-Calender”, die in 1748 in Augsburg verscheen. Handschriften van Gregor Joseph Werner behoren tot de collectie van de Országos Széchényi Könyvtár (Nationale Széchényi-bibliotheek) in Boedapest, en bevinden zich in het archief in Győr in Hongarije.
Deze opname illustreert Werners creatieve en artistieke behandeling van de thema’s, rouw en boetedoening. In de inleidingen op de Goede week-oratoria toonde hij een verbluffend fugatisch raffinement en in de twee Goede week-motetten koos hij voor een spannende combinatie van 16de-eeuwse compositietechnieken met gedurfde, vooruitstrevende harmonie. Contrapuntische geraffineerdheid kwam ook tot uiting in zijn Requiem voor solisten, koor en trombones. Het in 1763 gecomponeerd Requiem heeft een echt dramatische lading van de introïtus en de Kyrie-fuga bijgestaan door trombones. Het geweld van Dies Irae, de klaagzang van Lacrimosa, een vreedzaam Benedictus, Homo Natus en Lux Aeterna, tot aan het overweldigend Agnus Dei, vormen de dramatische architectuur van dit intens Requiem. Tenslotte leidt de polyfone Sonatina op het programma tot wat waarschijnlijk zijn laatste werk was, de a capella toonzetting van de boetepsalm “Miserere mei Deus”. De vocale solisten zijn Magdalene Harer, sopraan, Anne Bierwirth, alt, Tobias Hunger, tenor en Markus Flaig, bas-bariton.
Tracklist:
Der verlorene Sohn, III/6, Introductio
In monte oliveti
Absalon, III/3, Introductio
Ecce vidimus eium
Job, III/7
Requiem in C Minor, III/37
Sonatine in G minor, III/272
Miserere mei Deus, III/264
Gregor Joseph Werner, Vol. 2 Requiem Harer Bierwirth Hunger Flaig Voktett Hannover La Festa Musicale Lajos Rovaktay cd Audite 97808