In het vrouwenklooster Santa María la Real de Las Huelgas (Burgos), gesticht door koning Alfons VIII van Castilië en zijn vrouw Eleonora van Engeland, was een intens muzikaal leven van groot belang. Daarnaast leefden de nonnen van de cisterciënzerorde er in eenvoud, stilte, gebed en contemplatie.
De “Huelgas Codex” wordt bewaard in dat cisterciënzer klooster in noordwest Spanje, het toenmalige Castilië. De Codex die in 1904 ontdekt werd door twee Benedictijner monniken, is geschreven op perkament. De notenbalken zijn met rode inkt in Franse muzieknotatie weergegeven. De meeste stukken, monodisch (sequensen, conductus en tropen) en polyfoon, dateren uit de late 13de eeuw, sommige uit de vroege 13de eeuw (Ars Antiqua en Notre Dame school (Leoninus en Perotinus.)), en enkele uit de eerste decennia van de 14de eeuw. Het was het begin van de Ars nova, een nieuwe muzikale taal, die als dé gemeenschappelijke taal van Europa, meesterlijk zou ontwikkeld worden door o.a. Philippe de Vitry en Guillaume de Machaut.
Middeleeuwse belangstelling voor dieren en mythische wezens bleef niet beperkt tot de beeldende kunst en literatuur. Op hetzelfde moment dat bestiaria, manuscripten met afbeeldingen van dieren en mythische wezens werden samengesteld, produceerden componisten ontelbare stukken die deze zelfde beesten vanuit muzikaal oogpunt beschreven.
In de codex Las Huelgas vinden we net als in de Codex Chantilly, veel symbolen van de dieren van Christus, zoals ze aanwezig waren in de vroege tijden van het christendom. De Spaanse Ars antiqua heeft veel werken bewaard waarin dieren allegorieën van het geloof zijn die versmelten met de twee- of vierpotige metgezellen van de middeleeuwse mens. Het eerste bekend christelijk bestiarium, de Physiologus, werd waarschijnlijk in de derde eeuw in Syrië geschreven. Deze fundamentele tekst voedde de verbeelding van latere kunstenaars en theologen. Naast de elementaire mariale symbolen zoals de adelaar, het lam, de vis en natuurlijk de duif, zijn er nog meer onverwachte wezens zoals de “afschuwelijke” vliegen, die traditioneel de heer van de duisternis vergezellen, maar ook de pelikaan, symbool van het offer van Christus, of de draak, die de bewaker van de grenzen van de bekende wereld vertegenwoordigde. Dit vlammen spuwend monster was eerst een beeld van waakzaamheid en vurigheid voordat het werd gedood door Sint Joris en Siegfried.
Flavit auster, dat deel uitmaakt van de Codex de Las Huelgas, is een Mariale tekst geïnspireerd door het Hooglied waarin de sterkste symbolen van vrouwelijkheid verschijnen, zoals de bijenkorf van melk en honing en het beschermende gebaar beschreven als “moeder van vroomheid, haven van hoop voor de schipbreukelingen en gezuiverde maagdelijke moeder”. We vinden deze symbolen uit de 9de eeuw ook terug in de islamitische en Hebreeuwse spiritualiteit, en ze willen ons leren wat de reis naar binnen is, een pad van uitdagingen, kennis, ontmoeting en vereniging van de ziel met God. Zoals Saint Thérèse zei, “om dit schitterende kasteel en deze prachtige oosterse parel te zien, deze levensboom die is geplant in de levende wateren van het leven”.
Naast deze fascinerende symboliek van de koningin van de hemel vol licht tussen de sterren, de gouden bol, de zon en de maan, evenals melk en honing, bloemen, lentejuwelen, rozen, viooltjes, saffraan en laurier, vinden we in deze codex van het klooster van Las Huelgas veel symbolen van de dieren van Christus, zoals ze aanwezig waren in de vroege tijden van het christendom. Bedenk dat we op de fresco’s van de eerste christelijke catacomben en op de Byzantijnse mozaïeken lammeren, duiven en vissen aantreffen. De realiteit van deze wereld wordt zowel mystiek weerspiegeld als versluierd. De platonische leer ligt in de wortels van het christendom – dit nieuwe geloof werd geboren in deze filosofische context, zelf doordrenkt van Egyptische wijsheid en, daarbuiten, hindoeïstische wijsheid.
De muziek op de cd illustreert mooi een belangrijke periode in de muziekgeschiedenis, meer bepaald deze van de ontwikkeling van de vroege meerstemmigheid, van trope tot sequens, van organum en conductus, tot motet. Een trope was in de middeleeuwen een gezang dat op een Gregoriaanse melodie was gebaseerd, maar een andere tekst kreeg. Tussen de 9de en 13de eeuw plaatste men een tekst op een melismatische passage. De tekst van de trope werd dan noot voor noot gezet, ten einde de melismatische zang (meerdere noten op één klinker) te vervangen door een syllabische zang (één noot per lettergreep). Een trope werd soms uitgebreid met nieuwe muziek. Introïtus gezangen werden dan soms als antifonale gezangen van het mis proprium, uitgebreid tot kleine liturgische drama’s (bvb. ‘Quem quaeritis’). Een trope op het Alleluia werd op die manier een sequentia, gezongen na het Alleluia, of in de periode tussen Septuagesima en Pasen, na de graduale tussen het epistel en het evangelie, als Tractus.
De School van de Notre-Dame in Parijs was in de periode van ca. 1160 tot 1230, hét centrum van systematische muzikale studie en compositie. Leoninus en Perotinus ontwikkelden daar de conductus en het parallel organum tot het meerstemmig, vrij organum met de cantus firmus in de onderste stem. Zo doende werden zij mede de grondleggers van het polyfoon motet en de metrische notatie van de ars antiqua, de periode tussen ca. 1150 en 1320, de periode waarin de genoteerde muziek zich ontwikkelde.
Tracklist:
Les oracles d’Ézéchiel et les symboles de l’Apocalypse :
L’aigle (Jean), le lion (Marc), le taureau (Lucas) & l’homme (Mathieu)
- Iocundare, plebs fidelis, cuius Pater est in celis
(Prose XVIII)
Le soleil, la lune et les étoiles à la fin du monde.
- Audi pontus, audi tellus
(Conductus XXI)
Les mouches abominables éloignées par la Vierge.
- Æterni numinis
(Prose VI)
La colombe, symbole du baptême du Christ.
- Kyrie, fons bonitatis
(Organum III)
Le Lion, symbole du pouvoir du Christ.
- Gaude, Virgo, plena Deo
(Prose XXVII)
L’aigle, le dragon, la brebis, le lion, le serpent, le bœuf, l’agneau et le ver.
- Alpha, bovi et leoni / [Domino]
(Motet III)
Les Vierges prudentes, symbole de pureté et du Temple de l’Esprit Saint.
- Virgines egregie Virgines sacrate
(Prose XXIII)
L’aigle, le serpent et le vaisseau passant sans laisser d’empreinte.
- Cum sint difficilia Salomoni tria
(Conductus, École de Notre-Dame)
L’astre d’or, les bijoux printaniers, roses, violettes, safran et laurier, symbole de la Reine du Ciel.
- Virgo sidus aureum
(Prose VIII)
Le soleil, la lune et les étoiles, symbole de la lumière de Marie.
- O Maria, maris stella / O Maria, Virgo davitica / [In veritate]
(Motet XXI)
L’auster, vent du sud, symbole de lumière claire et brillante.
- Flavit auster
(Prose IX)
Codex Las Huelgas Bestiaire et Symboles du Divin 1300-1340 La capella Reial de Catalunya Hesperion XXI Jordi Savall cd AliaVox AVSA9951