Op deze cd ontdekt u 15 fuga’s in de acht kerkmodi, die door Pachelbel werden gecomponeerd als preludes op de toonzettingen van het Magnificat of de lofzang van Maria, gezongen tijdens de vespers in St. Sebaldus in Neurenberg. Deze fuga’s, de meeste hier getranscribeerd en gearrangeerd door Amanda Keesmaat voor verschillende combinaties van cello, aartsluit en orgel, tonen Pachelbel als een scherpe, pragmatische, maar gevoelige contrapuntist.
Johann Pachelbel (1653-1706) wordt vandaag nog hoofdzakelijk herinnerd door zijn wereldberoemd geworden “Kanon und Gigue in D-Dur für drei Violinen und Basso Continuo”, maar hij was een buitengewoon succesvolle organist en componist wiens muzikale erfenis breed en gevarieerd was. Van zijn klavierwerken geldt zijn “Hexachordum Apollinis”, een werk waaraan Pachelbel zelf veel belang hechtte, als het hoogtepunt van zijn oeuvre.
Johann Pachelbel, de zoon van een wijnhandelaar uit Neurenberg, kreeg les van Heinrich Schwemmer (1621-1696) (ook de leraar van Johann Krieger), en studeerde aan de universiteiten van Altdorf en Regensburg. In 1671 verhuisde hij naar Wenen, waar hij een leerling werd en vervanger van de organist, Johann Kasper Kerll, aan de Weense hofkapel. In 1677 werd hij organist in Eisenach en later werd Pachelbel organist in Erfurt in Thüringen. Zijn belangrijkste leerling in die tijd was Johann Christoph Bach III (1671-1721), de oudste broer van Johann Sebastian Bach, die organist werd in Ohrdruf. De 5 zonen van Johann Christoph zijn overigens meer dan honderd jaar, organist geweest in Ohrdruf. In 1690 werd Pachelbel organist aan het hof van Magdalena Sibylla van Hessen-Darmstadt en haar zoon, Hertog Eberhard Ludwig von Württemberg (foto’s), in Stuttgart, maar keerde 5 jaar later terug naar Neurenberg.
Daar was hij de organist van St. Sebald (Sebalduskirche) en componeerde er in 1699 zijn 6 aria’s met variaties, “Hexachordum Apollinis”, die hij opdroeg aan Buxtehude. Behalve de bekende Canon in D voor drie violen en basso continuo componeerde Pachelbel een aanzienlijk aantal instrumentale ensemblewerken, cantates en veel orgelwerken (Choralbearbeitungen, Orgelchoräle en Choralvariationen, Toccata’s, Chaconnes, Fantasieën en fuga’s). voor de eredienst in de Lutherse kerk.
Pachelbel componeerde wel meer dan honderd fuga’s. Deze vallen uiteen in 30 vrije fuga’s en ongeveer 90 zogenaamde Magnificat-fuga’s. Deze fuga’s waren weliswaar meestal korter dan het later model van bv. J.S. Bach. Stretto, diminutie en inversie waren eerder zeldzaam, maar desalniettemin vertoonden de fuga’s van Pachelbel een tendens naar een meer uniforme, thema afhankelijke structuur, die het sleutelelement zou worden van de fuga in de laat barok. Gezien het aantal fuga’s dat hij componeerde en de buitengewone verscheidenheid aan thema’s die hij gebruikte, wordt Pachelbel beschouwd als een van de belangrijkste componisten in de evolutie van deze vorm. Daarenboven was hij ook de eerste componist, die een fuga koppelde aan een preludiaal deel (een toccata of een prelude), wat overgenomen werd door latere componisten.
De Magnificat Fuga’s zijn alle gecomponeerd tijdens de laatste jaren van Pachelbel in Neurenberg. Het zingen van het Magnificat bij Vespers werd meestal begeleid door de organist, en eerdere componisten componeerden reeds Magnificat-zettingen voor orgel, gebaseerd op thema’s uit het gezang. De fuga’s van Pachelbel waren weliswaar bijna alle gebaseerd op vrije thema’s en het is nog niet duidelijk waar ze precies pasten tijdens de dienst. Het is mogelijk dat ze dienden om de zangers te helpen bij het bepalen van de toonhoogte, of gewoon als inleidende stukken, die voor het begin van de dienst werden gespeeld. Er zijn 95 stukken bewaard gebleven, die alle acht kerkmodi beslaan : 23 in primi toni , 10 in secundi toni , 11 in tertii toni, 8 in quarti toni , 12 in quinti toni , 10 in sexti toni , 8 in septimi toni en 13 in octavi toni. Hoewel er enkele twee- en vierstemmige werken zijn, zijn de meeste driestemmig, soms kort uitgebreid naar vierstemmigheid. Met uitzondering van de drie dubbelfuga’s (primi toni nr. 12, sexti toni nr. 1 en octavi toni nr. 8) zijn het alle relatief korte fuga’s in een gemiddeld tempo.
Hoewel de meeste kort zijn, waren de thema’s zeer gevarieerd. Vaak werd een vorm van nootherhaling gebruikt om een ritmische in plaats van een melodische contour te benadrukken. Vele hebben een uitgebreide intervaliek (tot een octaaf), die al dan niet ergens in een bepaalde episode, in een van de stemmen wordt weerspiegeld, een karakteristieke Pachelbel-techniek, hoewel deze ook door eerdere componisten reeds werd gebruikt, zij het minder uitgesproken. In sommige fuga’s kwamen kleine wijzigingen in het thema of subject tussen de inzetten voor, alsook een eenvoudig contrasubject. Een interessante techniek die in veel van de stukken werd gebruikt, was af en toe een toevlucht nemen tot gebroken akkoorden voor een paar maten. De dubbelfuga’s vertonen een typische driedelige opbouw: een fuga over subject 1, een fuga over subject 2 en het contrapunt met gelijktijdig gebruik van beide subjecten. De uitvoerders zijn Amanda Keesmaat, Camille Paquette-Roy, Andrea Stewart en Elinor Frey, cello, Luc Beauséjour, orgel, en Sylvain Bergeron, aartsluit.
Pachelbel Les Fugues Magnificat Fugues Space Time Continuo cd Analekta AN28911