In de filosofische traditie namen Friedrich Nietzsche en Martin Heidegger een unieke plaats in. Nietzsche ervoer de ineenstorting van de hoogste waarden en van alles wat we ooit voor waar hadden gehouden. Hij omschreef dit als het Europees nihilisme. Maar, het doel ontbrak, het antwoord op het “waarom”. Het was vooral Heidegger die de oorspronkelijke betekenis van het begrip “Aletheia” van de presocraten, verruimend benadrukte. Het “on-verborgen”, “on-verhuld” zijn van de dingen ontstond, volgens Heidegger, doordat de mens ze onthult, dat wil zeggen, dat de mens ze door middel van het waarnemen, onttrok aan het “Niets”.
Friedrich Nietzsche was één van de invloedrijkste filosofen. Zijn ideeën over de übermensch, de wil tot macht en de slavenmoraal, hebben alle regionen van de cultuur doordrongen. Maar wat weten we echt over Nietzsche, behalve een vage associatie met nihilisme en fascisme? Nietzsche zelf geloofde dat elke vorm van filosofie in wezen autobiografisch was.
In 1869 werd Nietzsche hoogleraar aan de universiteit van Bazel en werd opgenomen in de kring rond Richard Wagner. Nadat hij zich in de Frans-Pruisische oorlog, vrijwillig had aangemeld als medisch verpleger, liep Nietzsche dysenterie en difterie op en werd hij behandeld met zilvernitraat, opium en looizuurklysma’s, die zijn darmen voor het leven verwoestten. De ervaring, en zijn afschuw over het beleg van Parijs in 1871, maakten hem tot een toegewijde Europeaan. Tijdens de Festspiele van 1876 sloeg Nietzsche’s vriendschap met zijn idool, Richard Wagner, echter om in vijandschap. Hij keerde zich af van Schopenhauer en onder invloed van “Die Philosophie der Erlösung” van Philipp Mainländer (1841-1876), verwerkte hij Mainländers idee van “de dood van God” in zijn eigen boeken. Wagner, die zich oprecht zorgen maakte over de groeiende excentriciteit van zijn vriend, schreef een goedbedoelde brief aan de arts van Nietzsche, waarin hij suggereerde dat het probleem overmatige masturbatie was, die door een huwelijk zou moeten worden genezen. Helaas viel de brief in de handen van Nietzsche.
Aan de uitdagingen die het denken van Nietzsche inhoudt, heeft Heidegger in de 20ste eeuw gehoor gegeven. Vanuit zijn herneming van de zijnsvraag, bepleitte hij nl. een andere verhouding tot het nihilisme. Volgens Heidegger voltooide het denken van Nietzsche de metafysica, maar bereidde het tevens de overgang voor naar iets heel anders. Van alle studies die Heidegger wijdde aan de grote denkers (Hegel, Kant), was er geen zo omvangrijk en gedetailleerd als zijn uitleg (Auseinendersetzung) bij Nietzsche, een studie die vanaf de jaren dertig openbaar werd gemaakt en grotendeels werd gepubliceerd in twee delen in 1961, waaronder de lezingen die Heidegger in de jaren 1936 tot 1940, aan de Universiteit van Freiburg im Breisgau heeft gegeven. Voor Hans-Georg Gadamer vormden deze twee delen door hun belang, de ware tegenhanger van “Sein und Zeit”, het verslag van het debat met de formidabele gesprekspartner die hij had bedacht in de persoon van Nietzsche, die hij tot de uiterste metafysische consequenties doorduwde.
Drie fundamentele standpunten waren duidelijk gemeenschappelijk voor de twee filosofen, antiplatonisme, atheïsme en een dynamische opvatting van het zijn. Hun atheïsme manifesteerde zich weliswaar door twee wezenlijk verschillende opvattingen over God. Bij Nietzsche, was het de idee van een Godsymbool van de bovenzinnelijke wereld, bij Heidegger, degene aan wie wordt gedacht in de onto-theologische structuur van de metafysica, terwijl de vraag open werd gelaten van een ontologisch andere God of de laatste god. Ze kwamen samen omdat ze allebei het idee van een eeuwige en onveranderlijke aanwezigheid verwierpen.
In het debat tussen Parmenides en Heraclitus, tussen de filosofie van het zijn en de filosofie van het worden, moeten beide, tussen deze twee presocraten, aan de kant van Heraclitus worden gerangschikt, dat wil zeggen aan de kant van de filosofie van het worden en beweging. Men kan ook zeggen dat de vroege lezing van Nietzsche, samen met andere invloeden, het gevoel van historiciteit van de jonge Heidegger vergrootte en versterkte, door hem in staat te stellen te ontsnappen aan de dominante en conservatieve traditie van het neokantianisme.
De twee denkers hadden het gevoel een historisch moment door te maken, een cruciale periode in de wereldgeschiedenis. Beiden hadden het gevoel dat “filosoferen” betekent, voorbij het “gewone” domein gaan om onderzoek te doen naar het “buitengewone”. Beiden gingen terug tot de vroege Grieken met kennis van de presocraten. Met dit onderwerp bracht Heidegger hulde aan de doordringende intuïtie van Nietzsche, die alleen door Hölderlin werd overtroffen. In termen van affiniteiten vielen de twee denkers op dezelfde manier de metafysica en haar illusies aan, terwijl met de Inleiding tot de metafysica van 1935, hun gemeenschappelijke interesse in de presocraten en voor een ‘vrij en vrijwillig leven in het ijs en de hoge bergen’, werd onthuld. Hannah Arendt aarzelde niet om het keerpunt in het denken van Heidegger, ‘Die Kehre’, te situeren als een concrete biografische gebeurtenis, gesitueerd tussen het schrijven van de twee delen over Nietzsche (dwz rond 1939).
Een andere grond van affiniteit was het even radicaal in twijfel trekken van humanisme en antropocentrisme. In een gespannen strijd, op zoek naar een nieuwe filosofische taal, zal de figuur van Nietzsche net zo goed als die van Hölderlin, Heidegger een glimp laten opvangen van het laatste stadium van de metafysica, van de “wil tot macht”, een nieuwe openheid voor geschiedenis die betekenis gaf aan de kwestie van het “nieuw begin”.
Als Heidegger, net als Nietzsche, Plato het feit toerekende, de betekenis van de kunst en de polis te hebben verloren, het ‘einde’ te zijn van het stralend Grieks begin, erkende hij niettemin de historische noodzaak van het platonisme als een constant kenmerk van de metafysica. Met de “Eeuwige terugkeer van hetzelfde” deed Nietzsche voor Heidegger niets anders dan in een meer obscure formule, het constant thema van de metafysica vanaf het begin weer opnemen, namelijk dat van het zijn als constante aanwezigheid, aan de basis en fundament van zijn als onderliggend subjectum of subjectiteit. Zowel de metafysica van de substantie (die van Aristoteles) als die van de subjectiviteit (Nietzsche) manifesteren het vergeten van phusis, van de wereld en van de geschiedenis van de onthulling. Zijn in de eigenlijke zin kan niet worden gedacht op basis van wezens. De presocraten duidden met het oorspronkelijke concept “phusis”, alles aan wat is en gebeurt, de natuur , maar niet in de moderne zin, zelfs niet de verzameling fysieke dingen, maar uitgebreid tot de grootst mogelijke dimensie: de totaliteit van wat is of gebeurt (de gebeurtenissen of processen ), zowel in zijn wezen als in zijn verandering of beweging beschouwd. Een modern equivalent zou ‘de totaliteit van verschijnselen’ kunnen zijn. Aristoteles schreef verschillende werken over ” Phusis “, die uiteindelijk in de Middeleeuwen, de term, “natuurkunde” opleverde.
In deze grondige en heldere studie Nietzsche en Heidegger, confronteert Gerard Visser, één van de beste kenners in Nederland van het werk van Friedrich Nietzsche, het werk van de twee grote Duitse denkers met elkaar. Vanuit de gedachte dat een nieuw begin noodzakelijk is, baant hij enkele wegen in het domein van beider herbezinning, zoals de rehabilitatie van het affectieve en het vraagstuk naar kunst en waarheid. Zeker lezen! Lees voor de gelegenheid ook eens, “The Adventure of Difference” van Gianni Vattimo, “Marges van de filosofie” van Jacques Derrida, en “Goden breken, essays over monotheïsme” van Marc De Kesel. Niet uitstellen!
Gerard Visser (1950) doceerde van 1985 tot 2015 cultuurfilosofie aan de Universiteit Leiden. Hij promoveerde in 1987 cum laude op ‘Nietzsche en Heidegger, Een confrontatie’. Deze studie geldt sinds de boekuitgave in 1989 bij SUN als een standaardwerk over beide denkers. In zijn verdere oeuvre bouwde Gerard Visser voort op de thema’s uit zijn proefschrift. Hij publiceerde onder meer De druk van de beleving (1998), In gesprek met Nietzsche (2012) en Heideggers vraag naar de techniek (2014). Sinds 2000 werkt hij aan een trilogie over gelatenheid, waarin kernthema’s uit het proefschrift terugkeren, in Gelatenheid (2008) de vraag naar het wezen van het affectieve, en in Gelatenheid in de kunst (2018) het vraagstuk van kunst en waarheid.
Gerard Visser, Nietzsche & Heidegger Een confrontatie 488 bladz. uitg. Boom ISBN 9789024448562