Terwijl rond 1900 het impressionisme hoogtij vierde in België, zette een aantal kunstenaars in Gent zich af tegen het vastleggen van vluchtige indrukken. Samen met jonge intellectuelen keerden zij zich ook tegen het kapitalisme en de toenemende industrialisering, één voor één trokken zij weg uit de stad en vestigden zich in het naburig dorp aan de Leie, Sint-Martens-Latem. In de nadagen van het symbolisme verdiepten de kunstenaars zich daar in de natuur en het landleven, op zoek naar oorspronkelijkheid en verdieping. Voor hun werk grepen zij naar stijlmiddelen uit het verleden, maar hun kunst was ook authentiek en verfrissend.
Tegen het einde van de 19de eeuw was België één van de meest geïndustrialiseerde landen ter wereld. Vooral het noorden van het land, Vlaanderen, waar bossen met fabrieksschoorstenen, stinkende rook uitstootten en arbeiders samengepropt zaten in smerige sloppenwijken. Geen wonder dat kunstenaars als Emile Claus in zijn Villa Zonneschijn in Astene, Valerius De Saedeleer, George Minne en Gustave Van de Woestyne, na de periode van het realisme, de Scholen van Tervuren, Dendermonde en Kalmthout, Les XX en La Libre Esthétique, in hun zeegezichten, alledaagse taferelen en portretten, veelal van familieleden en vrienden, droomden van een andere wereld, van Vlaanderen zoals het vroeger was, ongecompliceerd en ongerept. De echo’s van dat verloren Elysium vonden ze in vergeten boerendorpen en in hun verbeelding. Het gevoel van iets dat verloren en verdwenen was, drong ook door in de werken van James Ensor, Rik Wouters en Léon Spilliaert. Slechts één plek ter wereld had hun burleske humor, kleurrijke romantiek en gedempte melancholie kunnen produceren, ‘le plat pays’, aan de grijze Noordzee.
Het was daar ook dat Constant Permeke, Gust De Smet, Frits Van den Berghe en Edgard Tytgat hun eigenzinnige kijk hadden op de breekbare realiteit van na de Eerste Wereldoorlog. Het waren de Vlaamse belle époque en de jaren tussen de twee wereldoorlogen van de 20ste eeuw, een verhaal over symbolisme, impressionisme, het luminisme van de Leiestreek tussen Deinze en Gent van de groep “Vie et Lumière”, expressionisme, de mystieke Latemse School en het Brabants fauvisme, maar bovenal, een boeiend verhaal over wortels en de zoektocht naar een gevoel van verbondenheid in een snel veranderende wereld.
Bergen, Domburg, Katwijk, Laren, Oosterbeek/Renkum, Ruigoord en Plasmolen in Nederland, Collioure, het vissersdorpje aan de voet van de Pyreneeën, La Ruche in Parijs, Saint-Tropez, Céret, de hoofdplaats van Vallespir in het dal van de Tech, Barbizon, Auvers-sur-Oise en Pont-Aven in Frankrijk, Worpswede, Dachau, Murnau en Schwaan (tussen Rostock en Güstrow) in Duitsland, St Ives in het Engelse Cornwall, de Noord-Deense plaats, Skagen, en Abramtsevo ten noordoosten van Moskou, het zijn maar enkele namen van de vele kunstenaarsdorpen en kunstenaarskolonies uit het verleden. In België had u Sint-Martens-Latem, de badplaats Sint-Idesbald in de West-Vlaamse kustgemeente Koksijde, Ateliers Mommen in Brussel, Tervuren, en de School van Genk.
In 1963 organiseerde het toenmalig Centraal Noordbrabants Museum, met medewerking van de Latemse Kunstkring, de expositie “Latems kunstleven van 1900 tot heden”. Het werk van de eerste groep werd gepresenteerd samen met dat van volgende Latemse generaties, met o.a. de expressionisten, Constant Permeke, Gustave De Smet en Frits Van den Berghe. Het Noordbrabants Museum heeft inmiddels een traditie opgebouwd met tentoonstellingen over de kunst van de Zuidelijke Nederlanden en over Belgische kunstenaars van de 19de eeuw tot heden, maar, nooit eerder werd de eerste Latemse kunstenaarskolonie in Nederland in de volle breedte belicht. Het boek bij de tentoonstelling van vorig jaar in het Noordbrabants Museum, richt zich voornamelijk op het werk van de prominente leden George Minne, Valerius de Saedeleer en Karel Van de Woestijne en hun relaties met Albijn van den Abeele, Jules de Praetere en Jan Toorop. Ruim zestig schilderijen, tekeningen en beeldhouwwerken geven een beeld van deze belangrijke kunstenaarsgroep in Vlaanderen aan het begin van de 20ste eeuw.
Piet Boyens (Sweikhuizen, Nederland 1947) studeerde kunstgeschiedenis en archeologie aan de KU Nijmegen, schreef een doctoraalscriptie en een monografie-oeuvrecatalogus over Gust De Smet (Antwerpen, 1989). Met Hans Bosschaert schreef hij een monografie over Leon De Smet (Tielt, 1994), publiceerde in 1992, Sint-MartensLatem – kunstenaarsdorp in Vlaanderen en voltooide in 1994 een standaardwerk over het Expressionisme in Nederland (Zwolle, 1994). In 1999 verscheen een monografie over Frits van den Berghe en in 2006, een boek over Valerius de Saedeleer.
Piet Boyens Symbolisme in Vlaanderen, de eerste generatie kunstenaars in Sint-Martens-Latem 140 bladz. geïllustreerd uitg. wbooks ISBN 9789462584167