Carlos Patiño (1600-1675) diende meer dan 30 jaar, de Spaanse koning Filips IV, als koordirigent van de Spaanse koninklijke kapel. Niet alleen de Spaanse vorst droeg hem hoog in het vaandel, ook João IV van Portugal bewonderde hem, en stelde in 1649, een verzameling van zijn werken samen voor zijn Livraria de Musica d’El-Rey D. João IV. João was nl. zelf een verdienstelijk musicus en componist en beschermheer van een de componisten uit de school van Évora, in het zuidoosten van Portugal.De kunst bloeide in het Spanje van de 16de– en 17de eeuw. El Greco en Rodríguez de Silva y Velázquez, de hofschilder van Filips IV, en Miguel de Cervantes, gevierd als nationaal dichter, waren al beroemd tijdens hun leven. Hun tijd werd bekend als de gouden eeuw van de Spaanse geschiedenis. Die eeuw heeft ook heel veel instrumentale en prachtige religieuze muziek voortgebracht. Het waren bv. in de eerste plaats Spaanse instrumentalisten en componisten, die gezien het feit dat bv. de groothertog van Alba, onderkoning van Napels was, de plaatselijk Italiaanse instrumentalisten beïnvloedden. Spaanse componisten als Guerrero, Morales en Victoria, gingen voor hun carrière naar Italië, waar hun composities werden gedrukt en even wijd verspreid werden als de muziek van de Franco-Vlaamse componisten die in de 16de eeuw, de muziek in Europa domineerden.Carlos Patiño uit Santa María del Campo Rus (Cuenca), werd in de studie van de muziek ingewijd in een klooster van zijn geboorteplaats en werd zanger van de plaatselijke kerk. In 1612 werd hij koorknaap aan de kathedraal van Sevilla. Hij werkte er met Francisco Company, Juan de Vaca en bovenal met de kapelmeester Alonso Lobo. In 1623, het jaar nadat hij een huwelijk was aangegaan met Laura María de Vargas, werd hij kapelmeester en organist van de Sagrario van de kathedraal van Sevilla. In 1628 werkte hij in het Monasterio de la Encarnación en hetzelfde jaar werd hij, als de eerste niet-Franck-Vlaamse maestro de capilla aan het Spaans Habsburgs hof, kapelmeester van de Madrileense Koninklijke Kapel (de Real Capilla) in Madrid, als opvolger van zijn rivaal, de “Vlaming”, Mathieu Rosmarin (Mateo Romero).Opgeleid in de kathedraaltraditie in Sevilla onder de voogdij van Alonso Lobo (1555-1617), de kapelmeester van de Kathedraal van Toledo en de Kathedraal van Sevilla, ontwikkelde Carlos Patiño zijn eigen muziekstijl met interesse voor contrapunt gecombineerd met meerdere koren. Hij verkoos de polyfonie van de Spaanse school van bv. Francisco Guerrero (1528-1599), die hij had leren kennen via zijn leraar, Alonso Lobo, zelf een gewezen leerling van Guerrero. De muziek van Guerrero (foto), verbonden aan de kathedralen van Sevilla en Málaga, was zowel religieus als wereldlijk, in tegenstelling tot die van Victoria en Morales, de twee andere, Spaanse 16e-eeuwse grootheden. Hij componeerde talloze wereldlijke chansons en instrumentale stukken, naast 18 missen, motetten, psalmen en Vespers. Guerrero was in staat om een verbazingwekkende verscheidenheid aan stemmingen in zijn muziek vast te leggen, van extase tot wanhoop en verlangen, van vreugde tot devotionele stilte.Een belangrijk deel van het oeuvre van Carlos Patiño is echter verloren gegaan bij de brand van het Alcázar in Madrid, en bij de vernietiging van de bibliotheek van Johan IV van Portugal, na de aardbeving van 1755. Patiño componeerde motetten, hymnen, villancico’s en missen voor het hof van Filips IV (“el Rey Planeta”), die o.a. het werk van Diego Velázquez financierde. In de geschiedenis van de Spaanse monarchie was de koninklijke kapel nl. een fundamentele entiteit voor de oprichting en verspreiding van politieke en religieuze doctrine. In de koninklijke kapel speelde liturgische muziek als legitimatiemiddel van de goddelijke oorsprong van de katholieke monarchen, dan ook een essentiële rol.
Albert Recasens en La Grande Chapelle hebben uit zijn uitgebreide corpus van Latijnse vocale muziek, wijdverbreid in de belangrijkste kerkelijke centra van Spanje en Amerika, enkele juweeltjes gehaald. De selectie van 12 composities, vele gewijd aan de Maagd Maria, toont niet alleen de kwaliteit en originaliteit van Patiño’s werk, maar onthult ook een fascinerend amalgaam van compositieprocedures die steevast werden aangewend om de betekenis van de woorden te onderstrepen“La Grande Chapelle” is een Spaans vocaal en instrumentaal ensemble van oude religieuze muziek, opgericht in 2005. Hun naam is ontleend aan de muziekkapel in Bourgondië, waaraan musici/componisten als Nicolás Gombert, Philippe Rogier, Pierre de La Rue en Mateo Romero verbonden waren. De Catalaanse musicoloog Albert Recasens volgde zijn vader, de dirigent Ángel Recasens, na zijn overlijden in augustus 2007 op als directeur van het ensemble. Wat met vader Recasens en zijn Capilla Príncipe de Viana begon, het uitvoeren van Spaanse muziek uit de Gouden Eeuw, wordt nu door de zoon voortgezet met “La Grande Chapelle”, Lauda is daarbij hun eigen label.Albert Recasens, werd geboren in Cambrils in Tarragona. Hij begon zijn muzikale studies al vroeg, onder auspiciën van zijn vader, voornamelijk aan het conservatorium van Vilaseca y Salou. Zijn muziekkennis vervolmaakte hij aan de Escola de Música in Barcelona, het Stedelijk Conservatorium van Brugge en het Koninklijk Conservatorium in Gent (piano, directie, koorzang, muziekgeschiedenis en compositie). Hij volgde verschillende cursussen en seminars over muziekonderwijs, koorzang en directie (Jorma Panula, Roland Börger), en tegelijkertijd studeerde hij een graad in musicologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven in zowel de Nederlandse als de Franse sectie. In 2001 promoveerde hij op een proefschrift over toneelmuziek in het 18de-eeuwse Madrid.
Carlos Patiño Música Sacra Para La Corte La Grande Chapelle Albert Recasens cd Lauda LAU021
Carlos Patiño Música vocal en castellano La Grande Chapelle Albert Recasens cd Lauda LAU023