Hiro Kurosaki, viool en Linda Nicholson, pianoforte, presenteren Beethovens complete sonates voor piano en viool op historische instrumenten. Hoewel de tien vioolsonates van Beethoven het definitief keerpunt markeerden van gelijke rechten voor de twee instrumenten, omschreef hij ze toch nog als “sonates voor piano en viool”.
Beethoven, die reeds in Bonn viool speelde, volgde in Wenen verder vioolles bij Wenzel Krumpholz, een violist van het Weens hoforkest. Beethoven speelde overigens zelf als altviolist in een hof ensemble. In 1794 merkte Beethoven op dat hij driemaal per week een ontmoeting had met Ignaz Schuppanzigh, de musicus die voorvechter was van werken voor viool, met name via zijn strijkkwartet ensemble. Tegen 1801, de tijd van de publicatie door de firma Tarquinio Mollo van de sonates in la klein en F, had Beethoven een grondige kennis van het instrument, zijn mogelijkheden en eisen. Vanwege problemen bij het binden van de partituren van de twee sonates in één deel, verschenen ze afzonderlijk, en werden beide opgedragen aan de industrieel en beschermheer, graaf Moritz von Fries.
Vioolsonaten waren in Beethovens tijd in de eerste plaats nog pianosonaten met toevoeging van het (begeleidend) solo-instrument, dat grotendeels de rechterhand van de pianopartij volgde. Pas later groeide het genre uit tot volwaardige kamermuziek met een muzikaal, Hegeliaanse dialectische wisselwerking en dialoog tussen de twee even belangrijke partijen. De oorspronkelijke titel van Beethovens op.12 bv. was “Tre Sonate Per il Clavecimbalo o Forte-Piano con un Violino”. Zijn Sonate op. 24 verscheen met als titel “Sonate pour le Piano Forte avec un violon”.
De Sonate op. 23 werd in de zomer/herfst van 1800 geschetst en uitgegeven in oktober 1801. Deze vierdelige vioolsonate heeft een beknopt hoofdthema maar een breed uitgesponnen neventhema. De eerste uitvoering van de in korte tijd gecomponeerde sonate op. 47 (waarbij Beethoven teruggreep naar het in het voorjaar van 1802, gecomponeerd oorspronkelijk slotdeel van de Vioolsonate op. 30 nr.1), vond waarschijnlijk plaats in mei 1803. Deze compositie werd echter pas in april 1805 uitgegeven. Beethovens 3 Vioolsonaten op. 30, opgedragen aan de Russische tsaar Alexander I, waren reeds in dat jaar uitgegeven.
De Vioolsonate nr. 4 in la klein op. 23, werd gecomponeerd in 1801. Ze werd dat jaar in oktober gepubliceerd en opgedragen aan Moritz Graaf von Fries. De sonate verscheen een jaar na de compositie van Beethovens eerste symfonie en was oorspronkelijk bedoeld om samen met de Vioolsonate nr.5 te worden gepubliceerd. Beide sonaten werden weliswaar gepubliceerd op verschillend papierformaat, zodat de opusnummers moesten worden gesplitst. De 5de Vioolsonate, “Frühlingssonate”, werd uitgegeven als op. 24. In tegenstelling tot de eerste drie sonaten, werd de 4de vioolsonate gunstig ontvangen door de critici. Beethoven volgde het model van Mozart in het aantal en de structuur van de bewegingen. De vioolsonates van Beethoven werden gevormd door de dialoog tussen de piano en de viool en schokten het toenmalig publiek door zijn gebruik van syncopen en eigen, idiosyncratische modulaties en ritmes. De Allgemeine musikalische Zeitung schreef in 1799 dat Beethoven, “einen eigenen Gang gehe und in den Sonaten op. 12 keine Natur, kein Gesang, stattdessen aber Eine Sträubigkeit, für die man wenig Interesse fühlt und ein Anhäufen von Schwierigkeit auf Schwierigkeit“…
Beethoven componeerde zijn drie vioolsonaten op.12 in 1797-98 en droeg ze op aan Antonio Salieri. Qua vorm, lijken de sonaten van op.12 nog sterk op elkaar. Ze hebben een allegro openingsdeel in sonatevorm en een rondo als afsluiting. Het middenstuk is bepalend voor het individueel karakter. Het middelgedeelte van op.12 nr. 2 bestaat bv. uit een lyrisch Andante più tosto Allegretto, dat door zijn duidelijke structuur, het rustpunt vormt. De eerste beweging heeft eveneens een opvallend kenmerk, de coda duurt nl. langer dan het thema en krijgt zo extra gewicht.
Het titelblad van op. 47 luidde “Sonata per il Piano-forte e dun Violino obligato, scritta in uno stile molto concertante, quasi come d’un concerto”. Beethoven componeerde deze sonate voor de violist en mulat, George Augustus Bridgetower (1778-1860). George werd weliswaar geboren in het Poolse Biała Podlaska een stad in het woiwodschap Lublin, maar zijn vader was een zwarte lijfeigene uit Barbados of Ethiopië in dienst van Prins Esterházy, de broodheer van Joseph Haydn. In 1802/1803 maakte George als violist een concertreis naar Wenen, waar prins Lichnowsky hem voorstelde aan Beethoven. Beethoven droeg de sonate op aan Bridgetower met de woorden “Sonata mulattica Composta per il Mulatto Brischduaer gran pazzo e compositore mulattico” (grote dwaas en mulattencomponist).
Beethoven componeerde zijn Vioolsonate nr. 10 in G, op. 96, in 1812. Ze werd gepubliceerd in 1816, en opgedragen aan zijn leerling, aartshertog Rudolph van Oostenrijk. De aartshertog speelde de sonate, samen met de violist Pierre Rode, in première. De laatste beweging werd bewust gecomponeerd met de stijl van de violist Pierre Rode in gedachten. Rode verbleef nl. op dat ogenblik in Wenen en was vanuit Rusland op doorreis naar Parijs. Kort voor het werk voltooid was, schreef Beethoven aan de aartshertog, “ik maakte geen grote haast bij het laatste deel om louter punctualiteit, temeer omdat ik bij het componeren ervan moest denken aan het spel van Rode. In onze finales houden we van haastige en klinkende passages, maar dit bevalt Rode niet”. Het resultaat was een finale, bestaande uit zeven variaties en een korte coda op een vrolijk thema. Toen Beethoven zijn 10de en laatste sonate voor piano en viool voltooide in 1812, het jaar van zijn hartstochtelijke brief aan een anonieme vrouw, “die Unsterbliche Geliebte”, was het 14 jaar geleden dat hij in 1798 zijn eerste drie Sonaten op.12 publiceerde. Ontdek hoezeer Beethovens stijl veranderde over de jaren heen.
Het bijzondere aan deze complete opname is niet alleen dat Linda Nicholson en Hiro Kurosaki, voor elk van de sonates, op historische instrumenten spelen, maar op de specifieke, verschillende historische, Weense instrumenten uit de tijd van Beethoven. Hiro Kurosaki bespeelt nl. een viool uit Noord Italië, ca. 1700 (cd1) en een Franz Giessenhof, Wenen, 1801 (cd 2-4), en Linda Nicholso bespeelt een pianoforte van Anton Walter, Wenen, ca 1797 (cd 1), Johann Schatz, Wenen, ca 1797 (cd 2), Kaspar Kathalnik, Wenen, ca 1805 (cd 3) en Johann Fritz, Wenen, ca 1812 (cd 4). Door deze zorgvuldige selectie van instrumenten komen de twee musici zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke klank. Niet te missen!
Linda Nicholson is een van de meest vooraanstaande toetsenisten die gespecialiseerd is in de uitvoering van barok, klassieke en vroeg-romantische muziek op instrumenten uit die periode. Na haar studies aan London University (B.Mus.) en het Royal College of Music won ze de eerste twee internationale concoursen voor pianoforte. Sindsdien heeft ze een internationale reputatie opgebouwd en trad ze op, op grote festivals en concertreeksen in heel Europa en het Verre Oosten.
Hiro Kurosaki studeerde in Wenen bij Franz Samohyl aan de Hochschule für Musik und darstellende Kunst en volgde masterclasses bij Nathan Milstein. Zijn carrière ontwikkelde zich snel en hij gaf concerten als solist met onder meer het Royal Philharmonic Orchestra, de Dresden Staatskapelle, de Vienna Symphony en het Mozarteum Orchestra Salzburg.
Ludwig van Beethoven Complete Violin Sonatas Hiro Kurosaki Linda Nicholson 4 cd Accent ACC24389