Met deze box van 10 cd’s wordt een uitstekende verzameling van Bachs grootste grootschalige werken gepresenteerd. Dirigent Jos van Veldhoven en de Nederlandse Bachvereniging voeren de Matthäus- en de Johannes Passion, het Magnificat, het Weihnachtsoratorium en de Hohe Messe uit. Jos van Veldhoven was nl. van 1983 tot 2018, artistiek leider van de Nederlandse Bachvereniging. De opnames werden oorspronkelijk tussen 2007 en 2011, afzonderlijk uitgebracht op Channel Classics Records. Elke release kreeg toen lovende kritieken, zowel voor de uitvoeringen als de opnamekwaliteit.
Johann Sebastian Bach zou vijf passies hebben gecomponeerd, maar alleen de Johannes en Mattheus- passies bleven bewaard. Er ontbreekt met name een Markus-passie, maar waarvan het libretto bewaard bleef, zodat gedeeltelijke reconstructies reeds werden gemaakt. Er is ook een Lukas-passie gecomponeerd rond 1730, die deels bewaard is in het handschrift van Bach. De hedendaagse muziekwetenschap gaat er echter van uit dat dit Bachs kopie is van het werk van een andere componist. De Lukas-passie is een oratorium passie, die eerder aan Bach werd toegeschreven en daarom in Bachs Werke Verzeichnis het nummer 246 kreeg. Onderzoek veronderstelt nu dat het werk grotendeels niet door Bach zelf was gecomponeerd, en daarom wordt het vandaag als apocrief beschouwd. Het vijfde werk was waarschijnlijk een variant van zijn Matthäus-passie.
Voor zijn Johannes-Passion, zijn eerste passie als Thomaskantor in Leipzig, trok Bach alle muzikale registers open, dus het orkest telt ook ongebruikelijke instrumenten zoals de hobo da caccia, twee viole d’amores en de luit. In tegenstelling tot de Matthäus-Passion BWV 244 is er echter geen definitieve versie van de Johannes-Passion, omdat deze tijdens het leven van Bach verschillende fundamentele transformaties heeft ondergaan door de componist, waardoor verschillende varianten van het werk konden gereconstrueerd worden. De traditionele versie van de gedeeltelijk gesigneerde partituur is nog steeds de meest uitgevoerde en opgenomen, maar een interessant alternatief is de nieuwste versie uit 1749. Bach componeerde de Johannes-Passion in 1724 in drie maanden tijd. Op 7 april van dat jaar, op Goede Vrijdag, werd het meesterwerk voor het eerst uitgevoerd in de Nicolaïkirche in Leipzig. Een jaar later verving hij het openingskoor door een ingetogen koraalbewerking. Waarom weten we niet. Bach bleef wijzigingen aanbrengen zodat er uiteindelijk vier versies ontstonden (naast deze uit 1724 en 1725, zijn er ook de versies uit 1728 en 1749).
De Matthäus-Passion biedt geestelijke ruimte of zielsruimte waarin ‘geloof’, ‘transcendentie’ en ‘God’ hun plaats hebben. De Matthäus-Passion is een dialogisch gebeuren tussen Die Tochter Zion en Die Gläubigen, zo noemde Picander trouwens de twee dialogerende partners in de titel boven het openingskoor. Wat haar inhoud betreft is de passie een dialoog tussen het goddelijke jij en het menselijke ik. Bachs passie is een liturgisch-spirituele ervaring van ongrijpbare momenten over steun, troost, hoop, uitzicht, toekomst en licht. Dit ongrijpbaar moment dat een passief gebeuren is, is in die zin concreet dat het een ervaring is. Erkenning is het besef van het menselijk tekort dat de mens zichzelf nooit kan omarmen in een gevoel van barmhartigheid. Het is de Erkenning van de Barmhartige, het is de voltrekking van de woorden uit de Schrift.
Het Magnificat, BWV 243a, gecomponeerd om de vreugde van Maria na de aankondiging te vieren, is een overweldigend fresco van een geboorte en van de stichting van de nieuwe wereld. Met dit meesterwerk opende Sebastian Bach voor ons de poorten van wat heilig is, evenals onze eigen relatie met spiritualiteit. Het Magnificat, een meer dan sublieme, muzikale interpretatie van de Bijbelse lofzang van Maria volgens het Evangelie van Lukas, werd vermoedelijk voor het eerst uitgevoerd op 2 juli 1723 ter gelegenheid van het feest van Maria-visitatie. De eigenlijke lofzang beslaat de eerste elf delen. Elk van de tien verzen van het Lucas-evangelie heeft een eigen deel, met uitzondering van vers 1:48 dat verdeeld is over delen 3 en 4. Deel 12 is de kleine doxologie en vormt een afsluitend gebed. Halverwege dit laatste deel verandert de maatsoort van een vierkwartsmaat in het plechtige Gloria Patri naar een driekwartsmaat in het Sicut erat in principio. Hier laat Bach het beginthema terugkeren in een feestelijke afsluiting. In Bachs tijd werd het Magnificat trouwens na de vespers op zaterdag en zondagmiddag in het Duits gezongen (“Meine Seel erhebt den Herren”).
Het Weihnachtsoratorium werd oorspronkelijk gecomponeerd voor de kerstperiode van 1734-1735. In dit werk zijn de parodie elementen overal terug te vinden. Zo zijn bv. de beroemde paukenslagen aan het begin van het koor, “Jauchzet, frohlocket”, afgeleid van de cantate “Tonet, ihr Pauken! Erschallet, Trompeten” BWV 214. De eerste vier delen van het oratorium zijn vooral gebaseerd op drie wereldlijke cantaten, het vijfde deel is vrijwel helemaal origineel, en het zesde deel is op een verloren gegane kerkcantate gebaseerd. Door het gebruik van Bijbelse passages en van een Evangelist-verteller, sloot Bachs Kerstoratorium aan bij de traditionele Lutherse historia en de passie-oratoria. Bach componeerde zijn Weihnachtsoratorium nl. naar het voorbeeld van de “Weihnachtshistorien” van Sebastian Knüpfer (“Von Himmel hoch da komm ich her”) en Johann Schelle (“Actus musicus auf Weyh-Nachten”). Een belangrijke voorloper van de “Weihnachtshistorien” van Knüpfer en Schelle was de “Historie der Geburt Christi” (SWV 435) van Heinrich Schütz uit 1664. Ook tijdgenoten van Bach componeerden Kerstoratoria, zoals Johann Heinrich Rolle (“Oratorium auf die Geburt unsers Heilandes Jesu Christi”) en Carl Heinrich Graun (“Oratorium in Festum Nativitatis Christi”).De zes delen waaruit het oratorium bestaat, bestemd voor de zes feestdagen tussen Kerst en Driekoningen, vervingen de cantaten die anders uitgevoerd werden.
Bachs 4 Lutherse Missen (BWV 233-236) waren toonzettingen van het Kyrie en het Gloria van de Latijnse Mis. Naast deze vier missen behoorden tot zijn Lutheraanse Missen ook enkele losse misdelen, nl. vier keer het Sanctus, een Kyrie en een Christe eleison. Tot hetzelfde soort missen behoorde oorspronkelijk ook het Kyrie en Gloria van een mis, gecomponeerd in 1733, die Bach later uitbreidde tot de magistrale Hohe Messe of h-moll Messe. Van deze Mis zijn er 2 versies, de 1733-versie of Missa brevis-versie, met enkel het Kyrie en Gloria, en de hier opgenomen 1749-versie of Missa tota-versie, met toonzettingen van het gehele Rooms-Katholiek Ordinarium.
In Bachs tijd had de Reformatie de traditionele vorm van de kerkdienst fundamenteel veranderd. In de Duitse kerken werd het Latijn vervangen door de eigen taal. Maar, in beperkte mate bleef een deel van de Latijnse mistekst in gebruik in de protestantse kerk, in het bijzonder het Kyrie en het Gloria. Deze twee ordinarium delen samen noemde men ‘Missa’. Tegenwoordig worden die composities om ze te onderscheiden van de volledige, vijfdelige missen, aangeduid als “Lutherse Missen”. Bach componeerde vier keer de twee delen van het ordinarium met weinig tekst of woorden, reden waarom men spreekt van Missa brevis. Dit in tegenstelling tot de Missa brevis van de klassieke periode, bv. bij Mozart, waar brevis letterlijk betrekking had op de korte duur. Men noemt ze ook Lutherse Missen omdat de combinatie van enkel Kyrie en Gloria effectief gebruikt werd in de lutherse liturgie. Ze lijken trouwens voor liturgisch gebruik bedoeld, gezien hun duur overeenkomt met de gemiddelde duur van een cantate. Mogelijks werden ze gecomponeerd rond 1738-1739 voor graaf Franz Anton von Sporck of uitgevoerd door hem in zijn slot in Lysá in Bohemen.
Bach componeerde een Kyrie en een Gloria, die hij in 1733, als Missa brevis aanbood aan Friedrich August II/August III (1696-1763) (foto), de nieuwe keurvorst van Saksen. Hij hoopte daarmee een belangrijke positie aan het uitzonderlijk cultureel, Keurvorstelijk-Saksische en Koninklijk-Poolse hof te verwerven. Dit is niet gelukt. Bach voegde in 1748-1749 een Credo of ‘Symbolum Niceanum’, een Sanctus en Benedictus en een Agnus Dei toe, en putte daarbij rijkelijk uit eerdere composities. Zo ontstond de h-moll of Hohe Messe. De betiteling ‘Hohe Messe’ voor Bachs grote mis dateert van 1830. Ze werd bedacht door de Berlijnse musicus Adolf Bernhard Marx voor een eerste uitgave van de koorpartijen van de miscompositie.
Op basis van de ‘oudere’ toonzetting van het Kyrie en Gloria (‘Missa Brevis’) die hij in 1733 aan de nieuwe (katholieke) keurvorst van Saksen aanbood, die gehuwd was met Maria Josepha von Österreich (1699-1757) (foto), een (katholieke) prinses uit het huis Habsburg, voegde hij voor de overige Ordinariumdelen (Credo, Sanctus en Agnus Dei), toonzettingen toe die in de meeste gevallen bewerkingen waren van oudere composities. Dit waren delen van cantates (religieuze en wereldlijke, op Duitse teksten), een ‘los’ Sanctus uit 1724 (oorspronkelijk bestemd voor de feestelijke Luthers-protestantse Kerstviering in Leipzig), en een eveneens ‘losse’ meerstemmige intonatie van het Symbolum Nicenum of Credo. Het idee van het toonzetten van het compleet Rooms-Katholieke Ordinarium moet bij Bach al veel eerder hebben gespeeld. Zo is er een toonzetting van de intonatie van het Symbolum Nicaenum overgeleverd, dat in de toonsoort g-mixolydisch staat genoteerd en dat vermoedelijk uit ca. 1740 dateert. Bach ‘monteerde’ dit muziekstuk, waarschijnlijk in 1748, als opening van de Credo-toonzetting van zijn Hohe Messe, waarbij hij het werk, voor vier solostemmen, transponeerde naar de toonsoort a-mixolydisch.
Hoe dan ook, enkele maanden vóór zijn overlijden in 1750, voltooide Bach dit meesterlijk, muzikaal testament. Ondanks de ernstige oogziekte waaraan hij toen leed, creëerde hij met zijn h-moll Messe een synthese van de hele geschiedenis van de mis met compositorisch vernuft en scherpzinnige tekstinterpretatie, een synthese waarvan u op deze opname volop kan genieten. Technieken uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok versmolten in Bachs ultiem meesterwerk tot wellicht de meest universele compositie uit het West-Europees repertoire.
De vocale solisten zijn o.a. Caroline Stam, Dorothee Mields, Amaryllis Dieltiens en Johannette Zomer, sopraan, Annette Markert, alto, Peter de Groot, alt, Gerd Türk, tenor, Stephan MacLeod, bas, Charles Daniels, Bas Ramselaar, bas, William Towers, alt, Charles Daniels, tenor, Matthew White, alto en Peter Harvey, bas.
Jos van Veldhoven (1952) studeerde muziekwetenschap aan de Universiteit Utrecht en orkest- en koordirectie aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag. Van 1983 tot 2018 was Jos van Veldhoven muzikaal leider van de Nederlandse Bachvereniging. Hij leidde het koor en orkest regelmatig in Nederland en daarbuiten en voert de belangrijkste werken van Johann Sebastian Bach en zijn tijdgenoten uit, waaronder de traditionele Matthäus Passion in Naarden. Tournees maakte hij onder andere in Duitsland, Japan en de Verenigde Staten. Ook was hij regelmatig te gast in Duitse operahuizen, onder andere in de Opera van Bonn met een Händelcyclus en in de Opera van Essen. Op 31 maart 2018 nam Jos van Veldhoven afscheid bij de Nederlandse Bachvereniging.
Sinds 1989 is Van Veldhoven dirigent van Cappella Figuralis, een ensemble van solisten van de Nederlandse Bachvereniging, dat zich gespecialiseerd heeft in 17e-eeuwse muziek. Hij is ook dirigent van het Utrechts Barok Consort, dat hij in 1976 oprichtte. Van Veldhoven trekt regelmatig de aandacht door uitvoeringen van ‘nieuw’ repertoire uit de oude muziek, zoals werk van Giovanni Maria Bononcini, Giovanni Legrenzi, Reinhard Keiser en de Nederlandse première van de Johannespassion van Georg Gebel in november 2007. Van Veldhoven is docent koordirectie aan het Conservatorium van Amsterdam en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.
Bach St. John Passion Magnificat Mass In B Minor St. Matthew Passion Christmas Oratorio The Netherlands Bach Society Jos Van Veldhoven 10 cd Channel Classics CCSBOX7523