De concerti van Pietro Locatelli worden gekenmerkt door vindingrijkheid en verscheidenheid. Zijn Introduttioni teatrali vormen een waar vuurwerk van muzikale ideeën, contrasten en effecten, terwijl zijn Concerti grossi de virtuositeit van de solisten laten horen. Deze opname presenteert de concerten uitgevoerd door een klein ensemble. Dit was de bedoeling van Locatelli, die op zijn reizen met lokale ensembles speelde, waarbij hij zeer virtuoze en veeleisende solopassages afwisselde met eenvoudiger tutti-passages.
In zijn muziek, verlegde Locatelli de grenzen van de viooltechniek met een ongekend virtuoze en zelfs romantische visie. Het veelvuldig gebruik van uitzonderlijk hoge posities op de viool, veel capriolen in de linkerhand, waaronder dubbelgrepen en uitgerekte vingerzettingen, en de verkenning van tot dan toe zelden gebruikte boog technieken, maakte hem een pionier van vioolspel, de muziek voor viool en van de ontwikkeling van de viooltechniek in het algemeen. Ondanks zijn duidelijke fascinatie voor virtuositeit, zorgde Locatelli in de eerste plaats voor charmante, originele melodieën en persoonlijke karakterisering.
Pietro Antonio Locatelli werd geboren in Bergamo in 1695. Tussen 1716 en 1722 was hij lid van de “congregazione generale dei musici di S. Cecilia” in Rome en was hij onder de bescherming van de prelaat en toekomstige kardinaal Camillo Cybo aan wie hij in 1721 zijn Concerti Grossi op. 1 opdroeg. Locatelli was ook in dienst van de machtige familie Caetani, van de kerk (Basilica) San Lorenzo in Damaso en van andere Romeinse adellijke huizen zoals dat van kardinaal Pietro Ottoboni in diens magistraal Palazzo della Cancelleria. Ottoboni was librettist en beschermheer van Corelli, de jonge Händel, Alessandro Scarlatti, Antonio Vivaldi en Antonio Caldara.
Locatelli moet ook enige tijd in Venetië hebben doorgebracht voordat hij zich definitief in Amsterdam vestigde. In 1733 besloot hij om zijn “L’Arte del Violino” (gepubliceerd door uitgeverij Le Cène in Amsterdam) op te dragen aan de Venetiaanse patriarch Girolamo Michele Lin, als dank voor zijn gastvrijheid en zijn waardering voor zijn muziek. Tussen 1729 en 1764 woonde Locatelli aan de Prinsengracht in Amsterdam. In deze stad maakte hij carrière. Na een aantal concertreizen door Frankrijk en Duitsland vestigde Locatelli zich in 1729 definitief in Amsterdam. Hij gaf er vioolles en was er een belangrijke muziekuitgever. Hij organiseerde concerten, werd door Cornelis Troost geportretteerd en leidde het door hem opgericht Collegium Musicum. Na zijn dood in 1764 werd zijn immense bibliotheek met boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen geveild.
Locatelli componeerde “L’Arte del violino”, op. 3, een bundel van twaalf concerti voor viool en strijkers. De bundel bevat tevens 24 technisch immens moeilijke capricci voor soloviool, de voorlopers van de 24 Capricci op. 1 van Niccolò Paganini. Hij componeerde in de lijn van Corelli in een stijl te vergelijken met die van Antonio Vivaldi. Naast Jean-Marie Leclair, met wie hij samen speelde in Londen en aan het hof in Kassel, was hij de grootste vioolvirtuoos van zijn tijd. Locatelli componeerde tussen 1721 en 1762, 24 concerti grossi, 12 sonaten voor fluit en basso continuo, “L’Arte del violino” (12 vioolconcerti en 24 capricci voor vioolsolo), ouverturen, triosonaten en vioolsonaten. Waarschijnlijk componeerde hij de concerti tussen 1723 en 1729, de jaren waarin hij voornamelijk optrad aan prinselijke hoven in Italië en Duitsland.
Na zijn studies, o.a. bij Prof. Heinz Schunk, werd de violist, Gernot Süßmuth, concertmeester van het Rundfunk-Sinfonie-Orchester Berlin. Later vervulde hij dezelfde rol in de Staatskapelle in Berlijn en in de Staatskapelle in Weimar. Van 1983 tot maart 2000, wijdde Gernot Süßmuth het grootste deel van zijn tijd aan het Petersen Quartet, waarmee hij tal van concerten speelde en cd’s opnam, waarvan sommige bekroond werden. Hij richtte samen met de cellist, Hans-Jakob Eschenburg, het Aperto Piano Quartet op, en naast met dit kwartet, speelde hij ook samen met Steven Bishop, Paul Meyer, Norbert Brainin en Martin Lovett, en in november 2001, tijdens Furtwängler-Tage in Jena, met Daniel Barenboim. Gernot Süßmuth is de artistiek leider van het European Union Chamber Orchestra en gedurende een aantal jaren wijdde hij zich aan de opleiding van jong muzikaal talent aan de conservatoria van Berlijn en Weimar. In 2004 werd hij ereprofessor aan de Franz Liszt Muziekacademie in Weimar en in 2008, richtte hij met Mirijam Contzen, Ulrich Eichenauer en Peter Hörr, het “Waldstein Quartet” op.
Het Thüringer Bach Collegium speelt werken van Johann Sebastian Bach, zijn voorouders (uit het Altbachische Archiv), zijn zonen en zijn tijdgenoten, op historische instrumenten. Het ensemble staat onder leiding van Gernot Süßmuth. Christian Bergmann, algemeen directeur en contrabassist, speelt al 17 jaar in de Staatskapelle Weimar. Beide musici kwamen reeds in hun vroege jeugd in contact met de muziek van J.S. Bach. Johann Sebastian Bach leefde immers de eerste 30 jaar van zijn leven, in Eisenach, Arnstadt en Weimar en andere kleinere plaatsen in Thüringen. Christian Bergmann bv. werd geboren in Arnstadt en gedoopt in de Bachkerk. De 12 leden van het Thüringer Bach Collegium zijn Dagmar Spengler-Süßmuth (cello) en Gernot Süßmuth (viool), Christian Bergmann (contrabas), Alexandre Castro-Balbi (cello), Jörg Reddin (orgel/klavecimbel), Jonathan Kliegel (altviool), David Castro-Balbi (viool), Irina Zwiener (viool), Raphael Hevicke (viool) (foto), Jürgen Karwath (viool/altviool), Frank Forst (fagot) en Rupprecht Johannes Drees (trompet). Niet te missen!
Pietro Antonio Locatelli Introduttioni Teatrali Thüringer Bach Collegium cd Audite 97821