Johannes Brahms putte voor zijn “Ein Deutsches Requiem”, teksten uit verschillende Bijbelse bronnen. Bepaalde van die teksten waren reeds door zijn voorgangers in de barok getoonzet. Vox Luminus restte voor dit uniek programma enkel zich nog een weg te banen door deze meditaties over de dood, om een heel ander Deutsches Requiem samen te stellen, nl. een Requiem, bestaande uit 13 composities van 9 componisten, bezield door de emoties van de lutherse barok, op dezelfde teksten als deze uit het Requiem van Brahms.
In 1854, in Detmold, zou een Treurmars, gecomponeerd n.a.v. de zelfmoordpoging van Robert Schumann, aan de basis liggen van wat een sonate voor twee piano’s moest worden. De jonge Brahms (foto’s) verwerkte het thema van de mars weliswaar in zijn indrukwekkend 1ste Pianoconcerto en daarnaast werd het, het thema, ‘Denn alles Fleisch’ het tweede deel van zijn uniek Deutsches Requiem. Het Requiem was één van de persoonlijkste, muzikale manifestaties van Brahms en is een werk dat op dat moment brak met conventies. Brahms, die reeds als jonge twintiger begon aan zijn herdenking van de doden, componeerde nl. geen Requiem in de traditionele zin. In een bijna revolutionaire stap voor die tijd, vermeed hij de gebruikelijke keuze om de rooms-katholieke requiemmis te gebruiken, en legde in de plaats daarvan het accent op het menselijk aspect. De centrale gedachte van het werk was niet de eeuwige rust van de overledenen, maar voor alles de troost voor degenen die het leed dragen, muziek dus voor de levenden.
Zo begon Brahms’ Requiem met de tekst “Selig sind, die da Leid tragen, denn sie sollen getröstet werden” (“Zalig zijn die treuren, want zij zullen vertroost worden”) (Matteüs 5:4), terwijl de traditionele, Latijnse Requiemmis begint met “Requiem eternam dona eis, Domine” (“Geef ze eeuwige rust, o Heer”). Brahms vertelde trouwens aan Karl Martin Reinthaler, de muzikaal leider van de kathedraal in Bremen, dat hij het werk graag “Een menselijk requiem” had genoemd. Met zelf gekozen passages uit de Bijbel, moest troost voor de nabestaanden en niet klaagzang voor de doden, het centraal thema zijn. Brahms slaagde daar op een zo imponerende wijze in, dat zijn meesterwerk tot op de dag van vandaag, behoort tot de indrukwekkendste, muzikale kunstwerken aller tijden. Clara Schumann beschreef het Requiem ooit als “een formidabel werk, dat een mens omhelst op een manier die weinig anderen kunnen”, en omschreef het als “diepe nuchterheid, gecombineerd met alle magie van poëzie”.
In 1517 schreef de reformistische monnik en vertaler van het Nieuwe Testament zijn 95 stellingen (Disputatio pro declaratione virtutis indulgentianrum) als kern van zijn polemische geschriften die de aanzet zouden worden van het protestants geloof. In 1517 hekelde Luther voornamelijk het principe en de praktijk van de aflaten afgekondigd door de pausen Julius II (1506) en Leo X (1515) ter financiering van het werk aan de basiliek van de nieuwe St. Pieter in Rome. Op de Rijksdag van Worms, in 1521 bijeengeroepen door Karel V, koos een aanzienlijk deel van de Duitse politieke adel voor de anti-Romeinse ideeën van Luther. Op de Rijksdag van Augsburg in 1555 was de deling van Duitsland met Beieren en het Rijnland die katholiek bleven en de rest van Noord-Duitsland die Luthers werd, een feit. Dresden bood daarentegen een meer complex gezicht. Het Hof bleef er katholiek, maar de kerken werden protestants.
Het woord koraal (lat. Choralis, van het grieks Choros of koor), betekende oorspronkelijk de eenstemmige muziek van de liturgie van de Westerse Kerk, ook wel gregoriaanse cantus Romanus genoemd. In de 14de eeuw sprak men over cantus Choralis sive ecclesiasticus (koormatig of kerkelijk zingen). De eenstemmige koraalmuziek verschilde zo doende van de contrapuntisch, meerstemmige figuraalmuziek. In de 16de eeuw werd in het protestants taalgebruik de hymne melodie, de cantus firmus, koraal genoemd. Belangrijke componisten waren bv. Johann Eccard, Michael Praetorius en Samuel Scheidt. Sinds de 18de eeuw werd dan binnen het protestantisme, het kerklied, (melodie en tekst) algemeen koraal genoemd. Ook de finale strofe in Duitse cantaten en oratoria omschreef men als “Choral”.
Vanaf het midden van de 16de eeuw was de uitmuntende reputatie van de componisten van Noord-Duitsland, goed ingeburgerd. Gezien de dynamiek door commerciële uitwisselingen en dankzij de bedrijvige activiteit van de haven van Hamburg, verwelkomden de Hanzesteden veel buitenlandse arbeiders. Aan het eind van de 17de eeuw was Hamburg een toevluchtsoord voor artiesten en voor grote fortuinen. Het was de meest kosmopolitische stad in Duitsland en de bevolking omvatte een groot aantal handelaars, bankiers, diplomaten en senatoren, die tijd maakten om te genieten van muziek en om deze bloeiende kunst te stimuleren. In de 17de eeuw componeerden Buxtehude en zijn tijdgenoten een innovatief religieus repertoire voor solostem, beïnvloed door Italiaanse cantates, retoriek en drama, dat bekendheid verwierf in de Hanzesteden van Noord-Duitsland en de jonge Bach inspireerde.
De Lutherse muziek in Noord- en Midden Duitsland, kenmerkte zich door polyfonie en het Luthers koraal, Heinrich Schütz en de geboorte van het Duits oratorium, zijn leerlingen, toonzettingen van het Lijdensverhaal en de voortzetting van de polyfone traditie, de Lutherse Missen en de ontwikkeling van het Geistliches Konzert, Samen met Schütz, Schein en Scheidemann was Samuel Scheidt (1587-1654) bv. één de vier groten van wie de composities zich uit Midden-Duitsland verspreidden en de Duits-Lutherse vroeg barok beïnvloedden., Men koos voor werk van Andreas Hammerschmidt (1612-1675), Andreas Scharmann (16??-16??), Christian Geist (1650-1711), Heinrich Schwemmer (1621-1696), Johann Hermann Schein (1586-1630), Johann Philipp Förtsch (1652-1732), Thomas Selle (1599-1663), Tobias Michael (1592-1657) en Wolfgang Carl Briegel (1626-1712).
Andreas Hammerschmidt (foto), de “Orpheus van Zittau”, een Duitse Boheemse componist en organist, was een van de belangrijkste en populairste componisten van religieuze muziek in het Duitsland van het midden van de 17de eeuw. Hij werd geboren in Brüx, een kleine, protestantse gemeenschap in Bohemen, als zoon van een Saksische vader en een Boheemse moeder. In 1626 moest het gezin Bohemen ontvluchten, tijdens de Dertigjarige Oorlog. Nadat ze katholiek waren geworden, vestigden ze zich in Freiberg in Saksen, waar Andreas zijn muzikale opleiding moet hebben genoten en waar hij organist werd aan de Petrikirche. Hij studeerde waarschijnlijk niet bij Christoph Demantius, die Kantor was in Freiberg en de belangrijkste musicus was in de stad terwijl Hammerschmidt daar verbleef, maar hij kende hem wellicht. Veel beroemde musici uit de vroege barok brachten tijd door in Freiberg, maar het is niet zeker wie van hen Hammerschmidt onderwees. In ieder geval ontving hij daar een uitstekende muzikale opleiding.
In 1639 verhuisde hij naar Zittau waar hij Christoph Schreiber opvolgde als organist van de Johanneskirche tot aan zijn overlijden. Ondanks de verwoestingen van de oorlog verwierf hij faam als organist en componist van muziek in de concertante traditie van Heinrich Schütz. Helaas is er van hem geen orgelmuziek bewaard gebleven, hoewel er veel andere gepubliceerde muziek van hem is, waaronder vijftien delen religieuze muziek, drie delen wereldlijke vocale muziek en drie delen instrumentale muziek. Terwijl het muziekleven in Zittau ernstig leed door de Dertigjarige Oorlog, inclusief de decimering van de koren en de algemene vermindering van de muzikale maatstaven, overleefde Hammerschmidt. Na de oorlog in 1648 kreeg het muziekleven langzaam zijn oude hoge standaard terug.
Heinrich Schwemmer werd geboren in Gumpertshausen nabij Hallburg, Neder-Franken, en verhuisde na de dood van zijn vader in 1627, met zijn moeder naar Weimar om te ontsnappen aan de Dertigjarige Oorlog. Na de dood van zijn moeder in 1638 verhuisde hij naar Coburg en vervolgens in 1641 naar Neurenberg waar hij de rest van zijn leven bleef. Hij studeerde muziek bij Kindermann aan de Sebaldusschule en in 1650 werd hij zelf leraar, in feite een Kantor zonder de titel. Vanaf 1656 was hij ‘directeur chori musici’ samen met Paul Hainlein. Samen met Georg Caspar Wecker gaf hij les aan een generatie musici in de traditie van de Zuid Duitse school, onder wie Nikolaus Deinl, Johann Krieger, Johann Löhner, Johann Pachelbel, J. B. Schütz en Maximilian Zeidler. Schwemmer gaf les in zang terwijl Wecker les gaf in klavier en compositie. Al zijn bekende composities, waarvan een aanzienlijk aantal in manuscript, waren vocale werken.
Johann Philipp Förtsch was niet enkel componist, hij was ook arts. Hij werd geboren in Wertheim en kreeg mogelijk zijn muzikale opleiding van Johann Philipp Krieger. Toen hij in 1674 naar Hamburg verhuisde om libretti te schrijven, werd hij in de jaren 1680, één van de belangrijkste operacomponisten in de hoogtijdagen van de Oper am Gänsemarkt. Op latere leeftijd keerde hij weliswaar terug naar de geneeskunde. De thomascantor, Tobias Michael was de zoon van de Frans-Vlaamse componist Rogier Michael (1552-1619) en broer van de organisten, Christian Rogier (rond 1593-1637) en Samuel (rond 1597-1632). Hij zong in het koor van het hof in Dresden en studeerde daarna in Leipzig en Wittenberg. In 1619 werd hij dirigent bij de graven van Schwarzburg-Sondershausen. In 1631 volgde hij Johann Hermann Schein op als Thomascantor van de Thomasschule en de Thomaskirche in Leipzig. Van Michael zijn er nog twee banden met motetten en geestelijke concerten met als titel Musikalische Seelenlust en enkele zes- tot achtstemmige gelegenheidswerken bewaard gebleven.
Johann Hermann Schein (foto) was aanvankelijk de muziekleraar van Gottfried von Wolffersdorf in Weißenfels, waar hij Heinrich Schütz leerde kennen. In 1615 werd hij Hofkapellmeister in Weimar, waarna hij Sethus Calvisius opvolgde als cantor van de Thomaskerk in Leipzig. Wolfgang Carl Briegel (foto) was een leerling in Neurenberg en zong er in het koor van de Frauenkirche. Later studeerde hij aan de Universiteit van Altdorf en werd organist van de St. Johanniskerk en gymnasiumleraar in Schweinfurt. In 1650 benoemde hertog Ernst de Vrome hem aan zijn hof in Gotha als voorzanger en muziekleraar voor zijn familie. Daar werd hij uiteindelijk kapelmeester. Hij werd bekend door zijn werk in Gotha, en daar leerde hij Johann Rudolph Ahle en leden van de familie Bach kennen. De oudste dochter van hertog Ernst, de vrouw van landgraaf Lodewijk VI van Hessen-Darmstadt, riep Briegel in 1671 naar Darmstadt als kapelmeester. Hij bleef in deze functie tot aan zijn overlijden, in zijn latere jaren, bijgestaan door Christoph Graupner en Ernst Christian Hesse.
Vox Luminis is een sinds 2004 bestaand, Belgisch vocaal ensemble, dat prioriteit geeft aan de vocale muziek van het Italië en Duitsland van de 17de tot de 18de eeuw. Het ensemble ontstond op initiatief van de Franse fluitist en trompettist Lionel Meunier (°1981) die toen een zangopleiding volgde aan het Conservatorium van Den Haag. Hun eerste concert was in het Institut Supérieur de Musique et de Pédagogie in Namen. Sindsdien concerteert het in wisselende bezettingen (continuo-groep en andere instrumentalisten). De kern bestaat uit 8 tot 13 vocalisten en 2 continuo muzikanten.
Tracklist:
- Scharmann: Gedenke, Herr, wie es uns gehet
- Selle: Sinfonia Und da der Sabbath vergangen war
- Schein: Selig sind, die da geistlich arm sind
- Geist: Die mit Tränen säen
- Michael: Die Erlöseten des Herren
- Briegel: Ach, Herr, lehre doch mich
- Hammerschmidt: Ach wie gar nichts sind alle Menschen
- Schwemmer: Die Gerechten Seelen sind in Gottes Hand
- Schein: Wie lieblich sind deine Wohnungen
- Schein: Ich will schweigen
- Hammerschmidt: Der Tod ist verschlungen
- Förtsch: Selig sind die Toten
- Hammerschmidt: Ich hebe meine Augen auf zu den Bergen
Ein Deutsches Barockrequiem Vox Luminis Lionel Meunier cd Ricercar RIC445