De mezzosopraan Adèle Charvet en Le Consort brengen op deze schitterende cd, hulde aan componisten die succes hadden in het Teatro Sant’Angelo in Venetië. Dit flamboyant programma combineert bekende aria’s met niet minder dan twaalf wereldpremières!
Venetië is de stad waar de moderne opera is uitgevonden. In de republiek Venetië heerste begin 17de eeuw, een cultuur van vrijzinnigheid, waardoor de opera er kon uitgroeien tot een kunstvorm voor iedereen. Ooit had Venetië zes operahuizen. Het eerste commercieel operahuis in Venetië, het “Teatro San Cassiano” van Francesco en Ettore Tron, werd in 1637 geopend. “L’Andromeda” van Benedetto Ferrari en “La Maga Fulminata” van Francesco Manelli werden er opgevoerd. In 1677 volgde het “Teatro Sant’Angelo”, gelegen in de Campo Sant’Angelo, tegenover de Rialto-brug. Vivaldi componeerde voor dit theater wel honderd opera’s. Daar werden er overigens niet alleen opera’s opgevoerd, maar ook toneelstukken van o.a. Goldoni en Casanova.
In 1678 werd het indrukwekkend mooi “Teatro di San Giovanni Grisostomo” geopend. Sedert 1835 heet dit theater, “Teatro Malibran” (foto). In 1792 opende het beroemd, neoclassicistisch “Teatro La Fenice” zijn deuren, nadat het operahuis “San Benedetto” in 1774 was afgebrand. “La Fenice” werd op Hemelvaartsdag, op 16 mei 1792, ingewijd met de opera “I Giochi di Agrigento” van Giovanni Paisiello.
Teatro Sant’Angelo werd geopend met de opera “Helena rapita da Paride” van Domenico Freschi (1677) en verder met opera’s van Freschi, Gasparini , Albinoni en Bononcini. Vanaf ongeveer 1715 was het huis vooral bekend als de locatie van veel van de opera’s van Antonio Vivaldi. Onder Vivaldi werd het operahuis steeds populistischer en commerciëler. Al snel was het theater ook de thuisbasis van de opera’s van Baldassare Galuppi (Argenide 1733) en toneelstukken van Goldoni. Het theater sloot in 1803 en werd omgebouwd tot een pakhuis. Het werd vervolgens afgebroken en herbouwd als het Barocci Palazzo, tegenwoordig het viersterrenhotel, Palazzo Barocci.
Op het programma staan aria’s van Fortunato Chelleri (1690-1757), Giovanni Porta (1675-1755), Giovanni Alberto Ristori (1692-1753), Antonio Vivaldi (1678-1741) en Michelangelo Gasparini (1670-1732). Fortunato Chelleri had een Duitse vader (achternaam Keller) en een Italiaanse moeder die uit een muzikale familie stamden. Na de vroege dood van zijn ouders werd hij opgevoed door zijn oom Francesco Bazzani in Piacenza. Zijn oom betaalde zijn muzikale studies. In 1708 begon Chelleri met het componeren van opera’s. Deze werden opgevoerd in Barcelona, Venetië en Florence.
In 1722 ging Chelleri in zijn composities experimenteren met diverse muziekinstrumenten zoals een pianoforte. In 1724 werd hij samen met o.a. Giovanni Benedetto Platti, hofkapelmeester van Johann Philipp Franz von Schönborn, Prins-bisschop van Bamberg en Würzburg (foto), en in 1725 werd Chelleri kapelmeester in Kassel bij Karl von Hessen-Kassel. Deze Karl van Hessen-Kassel beloonde Chelleri zo goed dat hij zijn laatste jaren financieel onafhankelijk en met een prima baan als raadslid heeft kunnen doorbrengen in Kassel waar hij uiteindelijk in december 1757, overleed.
Giovanni Alberto Ristori was de zoon van Tommaso Ristori, de leider van een operagezelschap in Dresden dat werkte voor August II de Sterke, koning van Polen en keurvorst van Saksen. August II leende zijn operagezelschap uit aan de Russische tsarina Anna voor de viering van haar kroning in Moskou. Zijn opera Calandro, in drie bedrijven op een libretto van Stefano Benedetto Pallavicini, was de eerste opera buffa geschreven in Duitsland en ook de eerste Italiaanse opera uitgevoerd in Rusland. Het operagezelschap bestond uit dertien acteurs en negen zangers en zangeressen, waaronder Ludovica Seyfried, Margherita Ermini en Rosalia Fantasia. De opera werd in Moskou voor het eerst opgevoerd in 1731.
Michelangelo Gasparini uit Lucca was zowel componist als zanger. In 1686 was hij een leerling van Giovanni Legrenzi in Venetië. Hij opende ook een zangschool en onder zijn studenten was er Faustina Bordoni (foto). Voor het carnaval van 1714, componeerde hij voor het Teatro Sant’Angelo, de opera “Rodomonte sdegnato”, op een libretto van Grazio Braccioli. De opera’s, “Arsace” (1718), op een libretto van Antonio Salvi, “Il Lamano”, op een libretto van Domenico Lalli (1719) en “Il più fedel tra gli amici” (1724), op een libretto van Francesco Silvano, componeerde hij voor het Teatro di San Giovanni Crisostomo in Venetië.
Giovanni Porta was een uitgesproken operacomponist. Zijn Opera “Argippo”, op een libretto van Domenico Lalli, ging in 1717, in première in Venetië. Als een van de meesters van de vroege 18e-eeuwse opera en een van de toonaangevende Venetiaanse musici, was Porta werkzaam in Rome, Vicenza, Verona en vervolgens in Londen, waar zijn opera “Numitore” in 1720 werd opgevoerd door de Royal Academy of Music (1719). Daarna opnieuw in Venetië en Verona, en uiteindelijk in München, waar hij de laatste 18 jaar van zijn leven doorbracht.
Antonio Vivaldi, de meester van de menselijke emoties, van de kerk tot het operahuis, van tragedie tot vreugde, had het onmiskenbaar talent om onmiddellijk herkenbare gevoeligheid en expressiviteit, in onnavolgbare kleuren en met slechts enkele noten, te verklanken. Antonio Vivaldi zou wel 94 opera’s hebben gecomponeerd, maar minder dan 50 titels waarvan de partituren van slechts ongeveer 20 geheel of gedeeltelijk overleefde, zijn daadwerkelijk geïdentificeerd. Bovendien heeft de praktijk van het doen herleven van werken onder een andere titel en het creëren van pasticcii, musicologen in verwarring gebracht. Alle opera’s van Vivaldi werden omschreven als dramma per musica, wat ongeveer gelijk stond aan opera seria.
Adèle Charvet studeerde aan het Conservatoire National Supérieur de Musique et de Danse de Paris bij professor Elène Golgevit. Haar allereerste muzikale ervaring op het podium was in de opera Brundibár van Hans Krása waarin ze de hoofdrol zong (Pepíček). Vanuit deze verrijkende ervaring ontwikkelde ze een onstuitbare passie voor opera. Bij het gezelschap Opéra 3 zong ze de rol van Hänselin Humperdincks Hänsel und Gretel. In 2016 zong ze de rol van Frau Reichin Die lustigen Weiber von Windsor van Otto Nicolai, in een productie van Emmanuelle Cordoliani. Ze maakte haar debuut bij De Nationale Opera, waar ze de Polovtsiaanse maagd zong in Borodins Prins Igor, opgevoerd door Dmitri Tcherniakov en gedirigeerd door Stanislav Kochanovski. Ze zong Filippievna in Eugene Oneguine van Tchaïkovski op het Verbier Festival. Ze maakte haar debuut op het podium van het Royal Opera House in Carmen (Mercédès) en zong ook Il Pirata (Adele) in een concertversie.
Vivaldi Chelleri Ristori Teatro Sant’Angelo Adèle Charvet Le Consort cd Alpha 938