Stefan Zweig (1881-1942) was al uit Europa verdreven toen hij een beduimeld exemplaar in handen kreeg van de 107 Essays van de Joods-Franse renaissance filosoof, Michel de Montaigne, gepubliceerd in 1580. Terwijl Hitler de wereld verscheurde met zijn totalitair regime en het individu marginaliseerde, vormde het vrije denken van Montaigne het laatste grote project van Zweig.
Na zijn jeugd in Wenen, woonde Stefan Zweig in Zürich. Na de Eerste Wereldoorlog keerde hij terug naar Oostenrijk en woonde in Salzburg. Zweig schreef in zijn Salzburgse tijd verhalen, drama’s, novellen en historische romans en biografieën, o.a. over de Franse dichteres, schrijfster en actrice, Marceline Desbordes-Valmore (1786-1859), Romain Rolland, Joseph Fouché, Erasmus (“Triumph und Tragik des Erasmus von Rotterdam”), Maria Stuart en de Portugese ontdekkingsreiziger, Magellaan (Fernão de Magalhães). In 1946 volgde nog “Balzac. Roman seines Lebens”. In de jaren ’20 was Zweig één van de succesvolste, Duitstalige schrijvers. De historische momentopname “Sternstunden der Menschheit” uit 1927, haalde bij verschijning recordoplagen. Vandaag is hij het meest bekend om zijn “Die Welt von Gestern, Erinnerungen eines Europäers”.
In 1920 trouwde hij met de reeds gescheiden, Friderike von Winternitz, geb. Burger (1882-1971), die 2 dochters had. Zijn huwelijk werd in 1938 ontbonden en een jaar later hertrouwde hij met Elisabeth Charlotte (Lotte) Altmann (1908-1942). Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nam hij de Britse nationaliteit aan, verliet Londen en kwam via New York, Argentinië en Paraguay in 1940, in Brazilië terecht. Samen met zijn tweede vrouw koos Zweig op 22 februari 1942 ervoor om in hun woonst in Petrópolis, met een overdosis Veronal/Barbital vrijwillig een einde te maken aan hun leven vanwege de vernietiging van zijn “geistige Heimat Europa”.
In deze beknopte biografie schreef Stefan Zweig met intense psychologische scherpte over het leven van Michel Eyquem Seigneur de Montaigne (1533-1592) en stelde zich daarbij de vraag, hoe te denken en hoe te leven. Stefan Zweig vestigde in een tijd van intieme en tragische wanhoop, zijn aandacht op een element, dat fundamenteel was voor de auteur van de essays, de inspanning om de eigen onafhankelijkheid te behouden in een steeds brutalere samenleving. Montaigne betreurde nl. hevig de broedertwisten tussen katholieken en protestanten, die zó in strijd waren met de idealen van het humanisme. Volgens Stefan Zweig was dit de grote tragedie van zijn leven.
De essays van Montaigne hielpen Zweig in zijn obsessieve gedachten over persoonlijke vrijheid, maar Montaigne’s teksten over zelfmoord hadden, in 1942, tevens een aandeel in Zweigs eigen dood. Montaigne stelde zich nl. de vraag, wat moet mijn houding zijn in dit leven tegenover de dood? Hij was er van overtuigd dat je om goed te leven, goed met de dood om moet weten te gaan. In de essays over dit onderwerp, ontwikkelde hij het idee dat je je vertrouwd moet maken met de dood om hem in het uur der waarheid recht in het gelaat te kunnen zien. In een van de andere essays behandelde hij zelfmoord en besprak hij de kwestie of je al dan niet positief moet staan tegenover zelfdoding.
In 1941, toen oorlog en nationalisme Europa teisterden, vond Stefan Zweig, verbannen naar Brazilië, in Montaigne een “onmisbare vriend”, wiens voorschriften van matigheid hem meer dan ooit nodig leken. Naar eigen zeggen kon Zweig Montaigne’s genialiteit niet ten volle waarderen toen hij hem op twintigjarige leeftijd ontdekte. Na hem opnieuw te lezen door het prisma van zijn eigen ervaringen, liet hij zijn bewondering voor de auteur spreken en schreef hij een ontroerende en fascinerende biografie, waarin hij op de vooravond van zijn dood, ook zijn eigen portret neerzette.
Zweigs tekst over Montaigne is een bezield en levendig werk, een werk dat Zweig niet eens kon afwerken, omdat hij zich van het eigen leven benam. Ondanks alles, was de hoop van Montaigne ook aanwezig bij Zweig, die ondanks alles, de gedachte aan een nieuwe dageraad voor Europa koesterde. Deze postume reconstructie op basis van fragmenten, die werden aangetroffen in Zweigs Braziliaanse woning na zijn zelfmoord en die van zijn vrouw in 1942, werd vertaald door Isabelle Schoepen en Kris Lauwerys, en voorzien van een schitterend voorwoord van Ton Naaijkens.
Ton Naaijkens (1953) is essayist en vertaler. In 2017 publiceerde hij een vertaling van twee verhalen van Stefan Zweig (Boekenmendel & De onzichtbare verzameling, AFdH Uitgevers). Naaijkens is de vertaler en bezorger van het Verzameld Werk van Paul Celan (Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2020) en medeauteur van Vertalen in de Nederlanden. Een cultuurgeschiedenis (Boom, 2021). Ton Naaijkens is emeritus hoogleraar Duitse letterkunde alsmede Vertaalwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Als zodanig is hij verantwoordelijk voor de researchmaster Literair Vertalen. Hij is tevens directeur van het Expertisecentrum Literair Vertalen. Binnen zijn onderwijs en onderzoek richt hij zich op vertaling en vertaalgeschiedenis en in meer algemene zin op de culturele transfer tussen de Nederlandstalige en de Duitstalige gebieden, met name wanneer interculturele uitwisseling uitmondt in vertaling. Hij richt zich hierbij in het bijzonder op het werk van 20ste-eeuwse en hedendaagse auteurs. Naaijkens is een van de redacteuren van het tijdschrift over vertalen Filter en van het literair tijdschrift Terras. Hij is ook co-editor van de reeks Approaches to Translation Studies (Brill Uitgevers).
Stefan Zweig Montaigne Vertaald door Isabelle Schoepen en Kris Lauwerys 126 bladz. uitg. Atheneum – Polak & Van Gennep ISBN 9789025314989