De Hongaars-Oostenrijkse componist, György Ligeti (1923-2006), geboren in Târnăveni in de regio Transsylvanië in Roemenië, is wereldberoemd geworden met composities als “Lux Aeterna” voor 16-stemmig koor a capella (1966) en Musica ricercata voor piano (1951-1953). Maar, tussen 1985 en 2001, componeerde hij ook een cyclus van 18 études voor piano solo. Deze worden terecht beschouwd als één van de belangrijkste, creatieve prestaties van zijn laatste periode, en één van de belangrijkste reeksen pianostudies van de hele 20ste eeuw.
Voor de spectaculaire ontwikkeling van Ligeti’s manier van componeren na 1956, was zijn kennismaking met het werk van Pierre Boulez en Karlheinz Stockhausen in Darmstadt en Keulen, van de grootste betekenis. Na een periode van minder betrokkenheid bij de piano sinds die jaren 1950, meer bepaald na de Chromatische Phantasie uit 1956 en de Trois bagatelles uit 1961, (tussen 1942 en 1950, van Induló – Mars tot de Sonatine, componeerde hij nogal wat voor vierhandig klavier), bevestigde het eerste boek van Ligeti’s vernieuwende studies voor piano, in 1985, de terugkeer van de componist naar het componeren voor de piano. Maar, voor hij zich tot de piano wendde, wijdde hij zich eerst met Continuum, Hongaarse rock (een chaconne) en Passacaglia Ungherese, aan het… klavecimbel. De in 1976 gecomponeerde “Trois pièces pour deux piano’s”, beïnvloed door Steve Reich en Terry Riley, vormden vervolgens een kentering in het oeuvre en de compositieontwikkeling van de componist.
Het belang van ritme werd alomtegenwoordig en de belangstelling voor deze parameter zou in het begin van de jaren ’80, zoals bleek uit zijn études, toenemen door de ontdekking van gamelan, de polyritmiek van de Aka Pygmeeën in de Centraal-Afrikaanse Republiek (voorheen de regio, Oebangi-Sjari in Frans-Equatoriaal-Afrika), Béla Bartók, Thelonious Monk en Bill Evans, en de enorme complexiteit van de 51 “Studies for Player Piano”, gecomponeerd tussen 1948 en 1992, van de Amerikaanse-Mexicaanse componist, Samuel Conlon Nancarrow (1912-1997) (foto).
Ligeti’s eerste boek met 6 études verscheen in 1985, en van meet af aan was de componist van plan een tweede boek met nog eens 6 études te componeren. De verwijzing naar de pianotraditie en de verzamelingen van de 6 en 12 études van Chopin, Liszt en Debussy, lag voor de hand. In zijn eigen études stelde Ligeti, door virtuoze technische problemen te combineren met expressieve inhoud, in de lijn van de études van Chopin, Liszt, Debussy en Skrjabin, nieuwe technische ideeën aan de orde. En dit als een compendium van de concepten, o.a. micropolyfonie en clusters, die hij sinds de jaren ’50, o.a. onder invloed van Fluxus, in wier kunstmanifestaties, de grenzen tussen beeldende kunst, performance en (geïmproviseerde) muziek opgeheven werden, in andere composities had uitgewerkt.
Ligeti rangschikte 18 études in drie boeken of Livres, 6 études in boek 1 (1985), 8 in boek 2 (1988-1994), en 4 in boek 3 (1995-2001). Zijn oorspronkelijke bedoeling was om slechts 12 études te componeren, in twee boeken van elk zes, naar het model van de Études van Debussy, maar de omvang van het werk groeide naarmate hij genoegen vond in het componeren van de korte stukken. Tussen zijn eerste en tweede boek études, componeerde hij overigens in 1986, zijn pianoconcerto. Zijn eerste boek met études componeerde hij nota bene ter voorbereiding van zijn pianoconcerto. Hoewel de vier études van boek 3, “White on White”, “Pour Irina”, “À bout de souffle” en “Canon”, een bevredigende afsluiting van de cyclus vormden, was boek 3 in feite onvoltooid, in die zin dat Ligeti van plan was meer études toe te voegen, maar hij dat in zijn laatste jaren niet meer kon, ten gevolge van ziekte.
De Études van boek 3 zijn over het algemeen rustiger, eenvoudiger en verfijnder van techniek dan die van de boeken 1 en 2. De eerste 3 études van boek 1, “Désordre”, “Cordes à vide” en “Touches bloquées”, werden opgedragen aan Pierre Boulez en de laatste étude van boek 2, “Coloana infinită“, werd geïnspireerd door het gelijknamig werk (foto) van Constantin Brancusi. De titels van de verschillende études waren een mengeling van technische termen en poëtische beschrijvingen. Ligeti maakte lijsten met mogelijke titels en de titels van de individuele nummers werden vaak veranderd in de tijdsspanne tussen het componeren en de datum van publicatie. Net als Debussy, kende Ligeti trouwens pas een titel toe, nadat de betreffende étude voltooid was.
Han Chen is een indrukwekkende, gezaghebbende pianist met een “sierlijke aanslag, ritmische precisie en hypnotische charme”, schreven Gramophone en de New York Times over hem. Zijn debuutalbum, “Liszt Complete Piano Solo Works Vol. 41” (foto), uitgebracht door Naxos, leverde hem over de hele wereld lovende kritieken op. Als solist speelde hij met talloze orkesten en dirigenten als Vladimir Ashkenazy en Nicholas McGegan. Als pleitbezorger van nieuwe muziek heeft de Chen een enorm aantal werken van levende componisten uitgevoerd. Zo speelde hij werken in première van componisten als Unsuk Chin, Molly Joyce, Louis Karchin en Reinaldo Moya. Han Chen, geboren in Taichung in Taiwan, woont nu in Long Island City. Na zijn afstuderen aan de Juilliard School en het conservatorium van New England, vervolgt hij nu zijn doctoraat aan het Graduate Centre, CUNY bij Yoheved Kaplinsky en Ursula Oppens.
Ligeti Études Capriccios Han Chen, Piano cd Naxos 8.574397