De Bijbelse cantate, “Propheten”, bedoeld als de laatste akte van “The Eternal Road”, was het laatste werk dat Kurt Weill in Europa componeerde voor hij persoonlijk en professioneel de taal van zijn nieuwe thuis, Amerika, overnam. Muzikaal putte hij voor deze akte uit al zijn eerdere werken, van “Mahagonny” en “Die sieben Todsünden” tot zijn 2de symfonie.
Kurt Weill (1900-1950), de zoon van de voorzanger van de synagoge in Dessau, studeerde aan de Hochschule für Musik in Berlijn, waar hij les kreeg van o.a. Engelbert Humperdinck. In 1920 werd hij leerling van Ferruccio Busoni, die aan de Preussische Akademie der Kunste doceerde. Weill was veelzijdig. Hij was één van die componisten die evenveel hebben geëxperimenteerd met (klassieke) kunstmuziek als met populaire muziek. Gedurende de jaren ‘20 waren alle ogen gericht op Berlijn. Gedreven door een collectieve energie, vestigden kunstenaars van alle overtuigingen (schrijvers, schilders, architecten, filmregisseurs en componisten) de principes van “Nieuwe Objectiviteit” of “Nieuwe Zakelijkheid”, als toonbeeld van moderniteit. Berlijn was echter ook de stad van stakingen, armoede, repressie en de opkomst van het nazisme.
De naoorlogse sociale context droeg bij tot de rage die de hoofdstad overspoelde door cabaret, een soort veiligheidsklep voor morele en sociale bevrijding. Berlijn was hét artistiek en sociaal zenuwcentrum van de jaren twintig, een ziedende periode tussen twee wereldoorlogen. De metropool was dé culturele hoofdstad van Europa. Het was de stad waar alles mogelijk was, het meest opwindende, het meest innovatieve maar ook het gevaarlijkste. Het was het brandpunt van alle artistieke vernieuwing binnen een laatste ommekeer en klassieke muziek stond er op een keerpunt. Sommige componisten volgden de vernieuwing van de twaalftoon muziek waarbij de tonaliteit werd verlaten, terwijl anderen, zoals Kurt Weill en Hanns Eisler, in Berlijn hun politieke ideeën verplaatsten, richting een meer populistische muziek.
Kurt Weill was van 1925 tot 1950, de belangrijkste toneelcomponist van de internationale scene. Hij was uniek, vormde de theaterscène van zijn tijd, schreef in drie talen en had aan beide kanten van de Atlantische Oceaan succes. Voor de opening van het Theater am Schiffbauerdamm in Berlijn in 1926, werd Weill door Brecht (foto) gevraagd om muziek te componeren bij zijn “Dreigroschenoper”. Hun “Driestuiveropera” (“Dreigroschenoper”), die in 1928 in première ging, werd hét succes van de eeuw. Nummers als “Die Moritat von Mackie Messer (“The Ballad of Mack the Knife”), de “Kanonen-Song” of “Seeräuberjenny (Pirate Jenny)”, werden wereldhits en reeds in 1931, werd het muziekdrama door G. W. Pabst verfilmd, met Jenny, vertolkt door Lotte Lenya. Als de “Threepenny Opera” maakte het werk furore op Broadway.
Maar, in 1933 verloor Duitsland deze uitzonderlijke musicus. Zijn opera “Der Silbersee-Ein Wintermärchen” op een libretto van Georg Kaiser, en alle andere muziek van Weill, werden verboden en als “entartet” bestempeld. Bij de boekverbranding in mei 1933, gingen al zijn originelen in de vlammen op. Kurt Weill vluchtte met zijn Weense vrouw, Lotte Lenya, (eigenl. Karoline Wilhelmine Charlotte Blamauer) (1898-1981) (foto) naar Parijs, (daar componeerde hij het ballet, “Die sieben Todsünden”), en emigreerde uiteindelijk naar New York. In de V.S. werd hij een succesvolle Broadway-componist (Alvin Theater, New York, Imperial, Music Box Theater en het 46th Street Theater) met conceptueel vernieuwende werken, o.a. de musicals, “Lady in the Dark”, “The Firebrand of Florence”, (beide op tekst van Ira Gershwin), “One touch of Venus”, “Love Life” en “Lost in the Stars”, met talrijke hits.
Kurt Weill componeerde slechts 2 symfonieën. De eerste was een eendelig jeugdwerk van een jong enfant terrible uit 1921, dat ontstond tijdens zijn eerste jaar bij Ferruccio Busoni. Hij componeerde een tweede, de “Symphonische Fantasie”, in 1933, in Frankrijk, nadat hij was ontsnapt aan nazi-Duitsland. Deze symfonie in drie bewegingen, (Sostenuto-Allegro molto; Largo; Allegro vivace–Presto), was een opdracht van de kunstmecenas, prinses de Polignac (eigenl. Winnaretta Singer), de erfgename van het naaimachinefortuin, Singer. De partituur had affiniteiten met zijn opera, “Der Silbersee”, een wonderlijke mengeling van Brahms, Bach, jazz en tango, overigens het laatste werk dat hij in Duitsland voltooide, en met “Die sieben Todsünden”, het ‘ballet chanté’ op tekst van Bertolt Brecht, gecomponeerd in opdracht van het Théâtre des Champs-Élysées, dat in juni 1933, in Parijs in première ging.
“The Eternal Road” is een opera – oratorium met gesproken dialogen in vier bedrijven van Kurt Weill op een libretto (oorspronkelijk in het Duits: Der Weg der Verheißung – The Way of the Covenant ), van de Oostenrijkse romanschrijver en toneelschrijver, Franz Werfel, in het Engels vertaald door Ludwig Lewisohn. “The Eternal Road” ging in januari 1937 in première in het Manhattan Opera House.
Het gegeven werd bedacht door de zionistische activist Meyer Weisgal om het toen onwetend publiek te waarschuwen voor Hitlers vervolging van de Joden in 1937 in Duitsland. Weisgal riep de hulp in van regisseur Max Reinhardt, die Weill bereid vond om de muziek te componeren en Werfel om het libretto te schrijven. Het verhaal speelt zich af in een synagoge waar joden zich de hele nacht verstoppen terwijl er buiten een pogrom woedt. Het verhaal combineert Bijbelse en Joodse geschiedenis van voor de Tweede Wereldoorlog. De rabbijn leest voor uit de Thora, wat in elk bedrijf leidt tot de verkenning en heropvoering van een ander Bijbels thema. Tot slot de verwoesting van de tempel in Jeruzalem en de deportatie van de onderduikers, terwijl de wanhoop van een verspreid volk wordt gecompenseerd door een messiaanse stem die spreekt van hoop op bevrijding van de Joden in Zion.
In 1998 bedacht David Drew een concertbewerking van het vierde bedrijf van “The Eternal Road”, getiteld “Propheten”. Drew gebruikte de Duitse tekst van Franz Werfel en Bijbelpassages en de orkestratie werd verzorgd door Noam Sheriff. Deze bewerking werd voor het eerst uitgevoerd in mei 1998, in Wenen met het Österreichische Rundfunkorchester o.l.v. Dennis Russell Davies en werd vervolgens uitgevoerd op de BBC Proms, die opdracht had gegeven voor het werk, in de Royal Albert Hall in juli 1998, met Matthias Bamert als dirigent.
De Four Walt Whitman Songs, “Oh Captain! My Captain”, “Beat! Beat! Drums!”, “Dirge For Two Veterans” en “Come Up From the Fields”, waren een product van de oorlogsjaren en onthullen Weill op zijn meest ontroerende Amerikaanse manier, waarbij hij het Duitse Lied versmolt met Amerikaans theater en Berlijn met Brooklyn. Oorspronkelijk gepubliceerd in 1942 als Three Walt Whitman Songs (de eerste drie), publiceerde Kurt Weill in 1947, “Come Up from the Fields”, en de songs werden gepubliceerd als Four Walt Whitman Songs. Ze werden oorspronkelijk gecomponeerd voor stem en piano, maar werden georkestreerd.
Kurt Weill Propheten Albert Dohmen Kurt Azesberger Wiener Jeunesse Chor Whitman Songs Thomas Hampson ORF Vienna Radio Symphony Orchestra Dennis Russell Davies cd Capriccio