Paul Goossens onderzocht vanuit zijn sociale verontwaardiging, de permanente botsing en de onmogelijke pacificatie tussen voorstanders van een meer egalitaire samenleving en elites die hun privileges willen behouden. Het resultaat is zijn monumentaal boek over de geschiedenis van de ongelijkheid, bekeken vanuit het breed, historisch perspectief van de noodzaak van het links-progressief, sociaalkritisch gedachtengoed.
Als er één iets inherent is aan sociaal engagement, is het wel het inzicht en het besef dat het bedenken, laat staan bepalen, van criteria om het te vergoelijken of goed te keuren, onmogelijk en bij uitbreiding, onrechtvaardig is. Dit besef is daarentegen hét criterium om sociaal engagement als een noodzakelijkheid te ervaren. Sociale ongelijkheid is nl. een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet aangeboren kenmerken, verregaande consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling. In andere woorden verschillen mensen van elkaar door aangeboren en niet-aangeboren kenmerken. Dit heeft tot gevolg dat allerlei zaken die belangrijk zijn in de samenleving, ongelijk verdeeld worden en dat mensen niet dezelfde waardering en behandeling krijgen.
Sociale stratificatie betekent dat de samenleving is opgedeeld in sociale lagen. In de Nederlandse context wordt vaak de maatschappelijke ladder gebruikt om dit aan te geven. Tussen de treden bestaat sociale ongelijkheid. Als iemand kan stijgen op de ladder, noemen we dit sociale mobiliteit. Iemand beweegt zich dan tussen de lagen van de sociale stratificatie. Hoe iemand aan de zijn maatschappelijke positie op de ladder komt, ligt aan positieverwerving en positietoewijzing. Bij positieverwerving komt iemand aan zijn positie door eigen inspanningen, maar bij positietoewijzing deelt de samenleving mensen in.
Hoe kan het dat een handvol mensen meer bezit dan de helft van de wereldbevolking en waarom wordt die obscene concentratie van rijkdom niet weggehoond? Vragen die ertoe doen. Zeker in tijden van grote en kleine cultuuroorlogjes rond de roerselen van de nationale identiteit is kritisch onderzoek naar de pijlers van de ongelijkheid een must. Extreme ongelijkheid gaat immers over meer dan waanzinnige bankrekeningen. Het is een machine die haar territorium voortdurend uitbreidt, samenlevingen omwoelt, de verzorgingsstaat ontrafelt en uiteindelijk ook de democratie uitholt.
In ‘De ongelijkheidsmachine’ onderzoekt Paul Goossens de permanente botsing en de onmogelijke pacificatie tussen voorstanders van een meer egalitaire samenleving en elites die hun privileges willen behouden. Europa stond daarbij steevast aan de zijde van de 1%, zo ook haar religieuze leiders en vele van haar gelauwerde denkers. Vandaag komt het erop aan de code van de financiële industrie te kraken, dan pas kan de ongelijkheidsmachine gestopt worden. “Het is kiezen”, aldus Goossens, “tussen de koopkracht van de bevolking of de privileges van de nieuwe feodale heersers, de geldaristocratie”. Zoveel is zeker, de bankiers zullen ‘De ongelijkheidsmachine’ niet op gejuich onthalen.
Het boek bestaat uit drie indrukwekkende delen. “In het eerste deel”, zo lezen we, “wordt de barre tocht geschetst van het gelijkheidsidee door de Europese geschiedenis, die vanaf 1500 ten dele met de wereldgeschiedenis samenviel. Het is een donker en gruwelijk verhaal waarbij Europa hele continenten leegroofde, miljoenen Afrikanen tot slaaf maakte en de hele wereld voor het eigen profijt herschikte en knevelde. Zonder het verraad van die klerken, inclusief enkele boegbeelden van de verlichting, had de geschiedenis er allicht anders uitgezien en had de Europese zelfdestructie misschien vermeden kunnen worden.”
“Terwijl de ‘vredestichters’ in Versailles maar geen afscheid konden nemen van de 19de eeuw en het schrokkerige, imperiale Europa”, vervolgt de auteur, “voltrok zich een aardverschuiving in de inkomens- en vermogensverdeling. In 1900 was in de meeste Europese landen zowat 90% van de nationale rijkdom in de handen van de 10% rijksten. In 1980 was het minder dan 55%. Het was een historische doorbraak. Voor het eerst in de moderne geschiedenis verkruimelden de fortuinen van de superrijken en kreeg de meerderheid van de bevolking een wat decent deel van de rijkdom van de natie. Het algemeen stemrecht zat daar voor veel tussen, zo ook een meer mondige en beter georganiseerde arbeidersklasse, een rechtvaardiger fiscaliteit en de uitbouw van de welvaartsstaat na 1945.”
“In het tweede deel”, zo gaat het verder, “wordt de revival van de ongelijkheid na 1980 doorgelicht. De focus ligt op de Verenigde Staten. Na de Amerikaanse aftocht uit Vietnam, het Watergate-schandaal, de olieboycot en gespierde inflatiecijfers, groeide bij het establishment de overtuiging dat de oude recepten hadden afgedaan en dat het tijd was om de markt te bevrijden. Die conservatieve restauratie kon op veel sympathie en de dollars van big business rekenen. Velen in die kringen oordeelden dat dit het moment was om eindelijk met de New Deal en vakbondsmacht af te rekenen. Met de inzet van grote en grove middelen speelden giganten als Walmart en Amazon het klaar om hun bedrijven ‘union free’ te houden. Hoe meer de georganiseerde arbeid in de marge werd gedrukt, hoe groter de ongelijkheid werd”.
“In het derde deel”, schrijft Goossens, “probeer ik het Europa van na de Tweede Wereldoorlog door te lichten. In 1945 lag het continent er geradbraakt bij en vrijwel alle Europese staten bevonden zich op politiek drijfzand. Het waren de nieuwe wereldheersers, de Amerikanen, die in 1947 met het Marshallplan de economische trein in West-Europa weer op de rails kregen. Het waren opnieuw de Amerikanen die met argumenten en diplomatieke druk de Europese politici van de noodzaak van een ruimere Europese markt probeerden te overtuigen. Met succes. In 1951 ging de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) van start en in 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend. Een jaar later begon het verhaal van de Europese Economische Gemeenschap (EEG)”.
In deze indrukwekkende uiteenzettingen, mede geïnspireerd door het werk van de Nederlandse politicoloog en historicus, Sijbrand (Siep) Stuurman (1946) (foto), de auteur van “De uitvinding van de mensheid: korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil” (2009), leest u uitvoerige uitleg bij en duiding van o.a. Woodrow Wilson, Adam Smith, Stephen Schwarzman, Winston Churchill, Franklin Roosevelt, Ronald Reagan, Thomas Piketty, Barack Obama, Richard Nixon, Branko Milanovic, Georges Clemenceau, Jacques Delors, Wilfried Martens, koning Leopold II, Paul Krugman, Helmut Kohl, Henry Kissinger, John Maynard Keynes, J. F. Kennedy, Warren Buffett, Jean-Claude Juncker, Friedrich Hayek, Samuel Gompers, Milton Friedman, Mario Draghi, Paul De Grauwe, Christoffel Columbus, Jimmy Carter, José Manuel Barroso, Anthony B. Atkinson en Hannah Arendt. Om er maar een paar te noemen…
Hoewel de auteur geen gebruik maakt, maar het (in verband met het boek, “Global inequality: A New Approach for the Age of Globalization”, (2016, Harvard University Press) van de Servisch-Amerikaanse econoom, Branko Milanović (1953)), wel citeert, van de gini-coëfficiënt of gini-index, een statistische maatstaf van de ongelijkheid in een verdeling, aangaande de cumulatieve proportie van de variabele populatie (aandeel in de totale populatie) en de cumulatieve proportie van het variabele inkomen (aandeel in het totaal inkomen), afgeleid van de Italiaanse statisticus, Corrado Gini (1884-1965) (foto), in 1912 gepubliceerd in zijn artikel “Variabilità e mutabilità”, en evenmin van de lorenzcurve, van de Amerikaanse econoom en statisticus, Max Otto Lorenz (1876 1959) (foto), die het verband weergeeft tussen het cumulatief percentage van de bevolkingsomvang, en het cumulatief percentage van de inkomens (uit loon, rente, huur, pacht, winst en andere zaken) van diezelfde bevolking, getuigt zijn boek van een fenomenale eruditie. Komt ervan als je na een niet afgeronde priesteropleiding aan het seminarie, midden jaren ’60, economie studeerde en doctoreerde aan de prestigieuze Katholieke Universiteit Leuven…Het boek is daarenboven geïllustreerd door de Vlaamse cartoonist/politiek tekenaar, Gal (Gerard Alsteens) (1940).
De econoom, Paul Goossens (1943), is stichtend hoofdredacteur van ‘De Morgen’. In het begin van de jaren 1990, na zijn vertrek, verlegde hij zijn focus naar de Europese Unie. Eerst bij ‘Knack’, dan bij het persagentschap, Belga. Sinds 2009 is Goossens columnist van ‘De Standaard’. In 1970, publiceerde hij zijn eerste boek, “De kontestatie is vlees geworden”, i.s.m. Johan De Roey, Ludo Martens, Romain Dierickx en Gal.
Paul Goossens De ongelijkheidsmachine, een verborgen Europese geschiedenis 580 bladz. uitg. Epo ISBN 9789462674271