Reinoud Van Mechelen sluit zijn trilogie gewijd aan het typisch Frans vocaal register van de “haute-contre” af met een album rond Joseph Legros (1739-1793), een zanger die bekend stond om zijn uitzonderlijke muzikale vaardigheden, een groot bereik en briljante hoge noten. Tijdgenoten waardeerden in hem dat zijn stem niet geforceerd overkwam en dat zijn smaak minder gemaniëreerd was dan die van verschillende voorgangers. Na hem verdween de haute-contre stem geleidelijk en maakte ook in de Franse opera plaats voor de “echte” tenor.
Joseph Legros (1739-1793) was en bleef vooral bekend vanwege zijn samenwerking met de Christoph Willibald Gluck. Hij zong bv. de rol van Orphée bij de première van de versie van 1774 in Glucks Orphée et Eurydice. Hij wordt doorgaans beschouwd als de bekendste haute-contre van zijn generatie, hoewel zijn acteerwerk middelmatig zou zijn geweest. Op het programma staan aria’s van Jean-Benjamin de la Borde (1734-1794), Pierre-Montan Berton (1727-1780), Jean-Claude Trial (1732-1771), Christoph Willibald Gluck (1714-1787), Francois-Joseph Gossec (1734-1829), Andre Modeste Gretry (1741-1813), Joseph Legros (1739-1793) en Niccolo Piccinni (1728-1800), en een Largo van Johann Christian Bach (1735-1782).
Zijn eerste en gedegen opleiding kreeg hij in een professioneel kerkkoor. Toen zijn stem veranderde, ontwikkelde Legros een haute-contre stem, een hoge Franse tenorstem die doorgaans werd gebruikt voor de leidende heroïsche mannelijke rol in de Franse opera’s van die tijd. Legros maakte zijn debuut aan de Académie Royale de of Musique in 1764, en werd daar de eerste haute-contre, een positie die hij behield tot 1783, toen hij met pensioen ging, deels vanwege zijn toenemende zwaarlijvigheid. Legros begon zijn carrière als operazanger door de hoofdrollen te vertolken in de lyrische tragedies van Jean-Philippe Rameau (foto).
Later paste hij zich aan de nieuwe Italiaanse stijl aan en zong veel hoofdrollen in Glucks Franse opera’s, waaronder Achille in “Iphigénie en Aulide”, Admète in de herziene versie van “Alceste”,uit 1776, Renaud in “Armide” en Pylades in “Iphigénie en Tauride”. In 1774 paste Gluck (foto) de rol van Orfeo uit Orfeo ed Euridice, oorspronkelijk gezongen door de castraat Gaetano Guadagni, aan voor Legros. Ook creëerde hij rollen in vier opera’s van Niccolò Piccinni, waaronder die van Pylades in “Iphigénie en Tauride”. Zijn laatste rol was de titelrol van Renaud van Antonio Sacchini.
Legros werkte samen met Léopold-Bastien Desormery aan de herwerking van de tweede inzending van het opera-ballet “Le Triomphe de l’Harmonie” van François Lupien Grenet. Hun werk werd uitgevoerd in de Opera onder de titel “Hylas et Églé” in 1775. Vanaf 1777, leidde Legros het Concert Spirituel, waar hij de voorkeur gaf aan de interpretatie van de muziek van Haydn en Mozart. Zo gaf hij Mozart de opdracht om zijn Symfonie nr. 31 in D majeur, K. 297 te componeren.
Joseph Legros stond bekend om zijn buitengewone muzikale vaardigheden, breed bereik en briljante hoge noten. Zijn tijdgenoten waardeerden het feit dat zijn stem niet geforceerd was en dat zijn smaak minder gemaniëreerd was dan die van zijn voorgangers. “Zijn uitspraak was perfect en zijn gezicht aangenaam, hoewel hij geen sierlijk figuur maakte en zijn toneelspel te wensen overliet”, schrijft Benoit Dratwicki, van het Centre de Musique Baroque de Versailles. Legros wekte ook hernieuwde belangstelling onder moderne componisten voor de haute-contre stem. De eersten die voor hem componeerden waren La Borde, Trial en Berton. Toen kwamen Gossec (Alexis en Daphne) en Grétry (Cephale en Procris). In 1774 betekende de komst van Gluck in Parijs een keerpunt in zijn carrière. Hij maakte naam met “Orphee et Eurydice” en veroorzaakte sensatie in “Iphigenie en Aulide” en “Iphigenie en Tauride”. De titelrollen in “Amadis de Gaule” van J.C. Bach en Piccinni’s “Atys” waren de laatste rollen waarin hij schitterde. Na Legros verdween de haute-contre stem geleidelijk en maakte plaats voor die van de ‘echte tenor’, een krachtigere stem, maar wel één die moeite had met het hoog register van het oud repertoire.
Reinoud Van Mechelen (1987) behaalde in 2012 zijn masterdiploma aan het Koninklijk Conservatorium Brussel, waar hij studeerde bij Dina Grossberger. De Vlaamse tenor beleefde een van zijn eerste publieke successen tijdens de Académie Baroque Européenne d’Ambronay onder leiding van Hervé Niquet in 2007. In 2011 maakte hij deel uit van Le Jardin des Voix, de academie voor jonge solisten van Les Arts Florissants onder leiding van William Christie en Paul Agnew. Sindsdien trad hij regelmatig met hen op, waaronder tijdens de festivals van Aix-en-Provence en Edinburgh. Ook werkte hij samen met barokensembles als Le Concert Spirituel, La Petite Bande, L’Arpeggiata en B’Rock. Sinds 2016 timmert Reinoud van Mechelen met zijn eigen ensemble, a nocte temporis, aan de weg. Op zijn concertrepertoire zijn bv. de Johannes-Passion van Bach en Mozarts Requiem te vinden. Op het operatoneel was hij onder meer te zien als Orphée in La descente d’Orphée aux enfers van Charpentier, als l’Athlète in Castor et Pollux van Rameau en in de titelrol van Rameaus Dardanus. In 2017 ontving hij de prestigieuze Belgische Caecilia Prijs. Reinoud Van Mechelen is voor het eerst te gast bij het Koninklijk Concertgebouworkest.
Tracklist:
Jean-Benjamin de la Borde: “Thetis et Pelee”
Pierre-Montan Berton / Jean-Claude Trial: “Sylvie”
Jean-Claude Trial: “La Fete de Flore”
Christoph Willibald Gluck: “Iphigenie en Aulide”, “Orphee et Eurydice”, Iphigenie en Trauride”
Francois-Joseph Gossec: “Alexis et Daphne”
Andre-Ernest-Modeste Gretry: “Cephale et Procris”
Joseph Legros: “Hylas et Egle”
Niccolo Piccinni: “Atys”
Johann Christian Bach: Largo (“Amadis de Gaule”)
Legros Haute-Contre de Gluck Reinoud Van Mechelen A Nocte Temporis cd ALPHA992