1848, was hét Revolutiejaar. Dat jaar, stond nl. bijna heel Europa in brand. Zelfs in het Zwitsers kanton Neuchâtel werd in maart 1848, het monarchistisch regime ten val gebracht en werd de republiek uitgeroepen. Politieke onrust verspreidde zich in dat jaar als een lopend vuur over het hele continent, wat leidde tot grote en permanente veranderingen. De opstandelingen stelden toen vragen die ons vandaag de dag ook nog bezighouden. Wat gebeurt er als politieke of economische vrijheid botst met sociale rechten? Hoe combineer je representatieve en directe vormen van democratie? Wat is het verband tussen kapitalisme en sociale ongelijkheid?
Het Revolutiejaar 1848 betrof een reeks Europese opstanden die een liberaal systeem, een liberale grondwet of het verdrijven van vreemde heersers mogelijk moesten maken. De beweging was van korte duur en veel afgedwongen maatregelen werden later door de aristocratische en conservatieve elite teruggedraaid. Niettemin oefenden de opstanden een grote invloed uit op de periode die volgde. Voortaan moesten de heersers min of meer rekening houden met liberale en nationalistische gevoelens van de invloedrijker wordende burgerij.
De revoluties namen hun aanvang in Frankrijk, waar republikeinen en constitutioneel-liberalen, de hervorming van het kiesrecht eisten. Na een verbod op een republikeinse bijeenkomst kwam het tot onlusten. Premier François Guizot werd op 23 februari vervangen en de dag erop abdiceerde burgerkoning Lodewijk Filips ten gunste van zijn kleinzoon. De voorlopige regering onder Alphonse de Lamartine riep diezelfde dag de Tweede Franse Republiek uit, wat het einde betekende van de Julimonarchie. Onder druk van de socialist Louis Blanc werden Ateliers Nationaux gesticht, sociale werkplaatsen die als een oplossing voor de grote werkloosheid werden beschouwd. Toen dit project door regeringsmaatregelen dreigde te mislukken, gingen Parijse werklozen en arbeiders op 23 juni de straat op. Generaal Louis Eugène Cavaignac sloeg dit Junioproer bloedig neer. In december koos een meerderheid van de Franse kiezers Lodewijk Napoleon Bonaparte, oomzegger van Napoleon I, tot president.
Als reactie op de Februarirevolutie brak in Oostenrijk en Hongarije de Maartrevolutie uit, die begon toen Lajos Kossuth op 3 maart de onafhankelijkheid van Hongarije eiste. Het verzet richtte zich met name tegen kanselier Klemens von Metternich, die een absolutistisch en reactionair beleid voerde namens de onbekwame keizer Ferdinand I. Ook in de Duitse landen wakkerde de Februarirevolutie verlangens naar een Duitse eenheidsstaat, een constitutie (grondwet) en liberale hervormingen aan. Het groothertogdom Baden kreeg reeds in februari te maken met liberale eisen. Op 15 maart werd de Pruisische hoofdstad Berlijn het toneel van onlusten. Frederik Willem IV van Pruisen deed onmiddellijk concessies en riep een Constituante bijeen, die echter geen daadwerkelijke maatregelen nam om aan de revolutionaire eisen te voldoen.
In de meeste Duitse staten waren zonder bloedvergieten liberale regeringen geïnstalleerd en in Frankfurt was het liberaal Frankfurter Parlement bijeengekomen, dat een constitutie (de “Paulskirchenverfassung”) voorbereidde. In het Koninkrijk der Beide Siciliën werd de Bourbon-koning Ferdinand II, reeds in januari gedwongen een liberale constitutie te aanvaarden. Kort hierop herstelde hij met grof geweld echter weer het reactionair regime. In het tot Oostenrijk behorend koninkrijk Lombardije-Venetië, werden de Oostenrijkers uit Venetië verdreven, terwijl de Oostenrijkse generaal Josef Radetzky in Lombardije standhield. Paus Pius IX werd in 1849 verdreven en in zijn staat werd de Romeinse Republiek opgericht, die echter niet lang standhield. In Parma en Modena zagen de hertogen Karel II en Frans V zich gedwongen de macht aan de liberalen af te staan en zich bij het koninkrijk Sardinië aan te sluiten, maar werden in hun macht hersteld. In 1849 kregen in geheel Italië de reactionaire krachten weer de overhand.
Ook in Stockholm braken op 18 en 19 maart 1848, rellen uit, door de tussenkomst van het leger vielen er dertig doden. Er werd door de gehele stad een vestiging van de republiek en algemeen en vrij kiesrecht geëist. Deze periode staat in Zweden bekend als de “Maartse Onrust”. In België was een beweging van radicaaldemocratische republikeinen actief die koning Leopold I van de troon wilde stoten, sommigen met geweld. De Februarirevolutie in Parijs was voor hen het sein om hun plan in werking te stellen. In Nederland kwam het daarentegen in 1848, niet tot een revolutie, hoewel hier op het eerste gezicht wel aanleiding toe was, aangezien koning Willem II in de periode 1844-1848, elke grondwetswijziging die hem trachtte te beperken, in zijn soevereine machtsuitoefening tegenhield.
“De revolutie van 1848”, schrijft Clark, “was een revolutie van vergaderingen en assemblees: de Assemblée nationale constituante in Parijs, die de weg bereidde voor de eenkamerige legislatuur, die we kennen onder de naam Assemblée nationale; de Pruisische grondwetgevende vergadering of “Nationalversammlung” in Berlijn, die op grond van nieuwe wetten voor haar taak was verkozen; het Frankfurter Parlement, dat vergaderde in de elegante ronde zaal van de Paulskirche. De Hongaarse Landdag (Országgyűlés) was een al zeer oud instituut, maar in de loop van de Hongaarse revolutie van 1848, kwam een nieuwe Landdag bijeen in Pest. In Napels, Sardinië-Piëmont, Toscane en de Kerkelijke Staat, stelden de opstandelingen allemaal een nieuw parlement in. Ook de Siciliaanse revolutionairen, die het Napolitaans juk wilden afwerpen, vestigden hun eigen parlement, dat in april 1848, de in Napels zetelende Bourbonkoning Ferdinand II afzette”.
In “Europese lente” beschrijft Christopher Clark op geniale wijze, hoe deze opstand van een continent, wereldwijd fungeerde als snelkookpan voor politieke bewegingen en nieuwe ideeën. Hij introduceert een fascinerende cast van charismatische figuren, waarmee hij nieuwe inzichten geeft in het revolutiejaar 1848 en huiveringwekkende parallellen blootlegt met onze huidige tijd. Als er in de eenentwintigste eeuw een revolutie op komst is, zo stelt Clark, zou die weleens op die van 1848 kunnen lijken…
“Dit boek”, zo lezen we, “begint met de precaire situatie in het Europa van voor 1848, een tijd waarin de grote meerderheid van de bevolking zich moest aanpassen aan snelle veranderingen. Tussen de sociale problemen en de politieke onrust bestond een sterk, maar geen direct verband. De economisch gemotiveerde protesten en de zichtbaarheid van het diep sociaal leed veroorzaakten polarisering. Mede door die polarisering ontstonden de politieke allianties tussen de latere plegers en erfgenamen van de revoluties van 1848. Die revoluties braken uit in een politiek landschap (hoofdstuk 2) dat niet was geordend volgens vastomlijnde doelen of bestendige partij-identiteiten. De Europeanen in deze periode maakten hoogstpersoonlijke keuzen uit een waaier van argumenten en denkwijzen. Ze waren in beweging, en dat zou tijdens en na de revoluties van het midden van de negentiende eeuw zo blijven. De politieke conflicten van de jaren dertig en veertig (hoofdstuk 3) werden op veel fronten uitgevochten”.
“Er was geen tweedeling, geen heldere kloof, maar een veelheid van breuklijnen in alle richtingen”, zo vervolgt de auteur. “Dit was en bleef een kenmerk van de revoluties van 1848, die op het eerste gezicht chaotisch en ondoorzichtig lijken. In dat opzicht hebben ze veel weg van de conflicten die vandaag om onze aandacht vragen. In de hoofdstukken 4 tot en met 6 wordt ingegaan op de revoluties zelf: werden ze gemaakt door revolutionairen, of was het andersom? De opstanden begonnen vaak met uiterst dramatische taferelen. Het verhaal van hun ontstaan verklaart hun grote kracht en legt tevens de structurele en psychosociale zwaktes bloot die tot hun mislukking leidden”.
“Hoofdstuk 5”, zo gaat het verder, “biedt een reflectie op de processen die gelijktijdig in de belangrijkste haarden van onrust plaatsvonden: het opvlammen van het politieke vuur in de steden, de plechtige teraardebestelling van de gevallenen en het ontstaan van nieuwe bestuursorganen, volksvergaderingen en grondwetten, vaak onder zeer onzekere omstandigheden. De revolutionairen van 1848, zagen zichzelf als de brengers van ‘emancipatie’. Maar wat verstonden degenen die op die emancipatie hoopten daaronder? Door de lotgevallen onder de loep te nemen van de Afrikaanse slaaf gemaakten in het Franse rijk, van politiek actieve vrouwen, van Joden en van de ‘zigeunerslaven’ op het Roemeens platteland, kunnen we de reikwijdte en de beperkingen vaststellen van wat er in 1848 werd bereikt”.
“In de hoofdstukken 7 en 8”, schrijft Clark nog, “bekijken we de teloorgang van de revoluties. Daarbij richten we ons eerst op het geleidelijk wegebben van het revolutionaire elan, het verflauwen van de inspanningen en fragmentatie van de gemeenschappelijke strijd die kenmerkend was voor de zomer en het najaar van 1848. Dan komt de lange reeks steeds gewelddadiger politiële acties aan de orde die een einde aan de revoluties maakten. Om dit deel van het verhaal te begrijpen moeten we niet alleen oog hebben voor de malheurs van de revolutie, maar ook voor de oorsprong van het contrarevolutionair succes, dat deels voortkwam uit het verleden, maar deels ook uit de lessen die tijdens de revoluties werden geleerd. Uit die laatste fase wordt onder andere duidelijk hoeveel beter dan de revolutionairen, de contrarevolutionairen waren in internationale samenwerking. Het verloop van de revoluties van 1848 blijkt evenzeer bepaald te zijn door de betrekkingen tussen staten als door het tumult binnen hun grenzen”.
“In hoofdstuk 9”, schrijft hij,” bewegen we ons in tijd en plaats weg van de revolutionaire centra. Noord- en Zuid-Amerika, Zuid-Azië en de landen rond de Stille Oceaan: de deining die door de Europese revoluties van het midden van de negentiende eeuw was ontstaan bereikte ook de complexe samenlevingen daar, met tot gevolg polarisatie en verscherping van de politieke debatten en een groeiend en breed gevoeld besef dat politieke structuren konden veranderen. Maar hoe verder we ons van Europa verwijderen, hoe minder passend het woord ‘invloed’ wordt: kennis van wat er werkelijk speelde wordt minder belangrijk, terwijl selectieve lezingen, ingegeven door lokale politieke processen en conflicten, juist een grotere rol spelen. Op het Europees continent was de erfenis van 1848 daarentegen groot en blijvend. Om dit goed te zien moeten we de mensen, ideeën en intellectuele stijlen van het midden van de negentiende eeuw volgen tot in de revoluties van 1848 en er ook weer uit.”
De Europese revoluties van 1848-1849 nemen een merkwaardig marginale plaats in, in het collectief historische geheugen van hedendaagse socialisten. In de ‘Lente van de Volkeren’ braken massale democratische omwentelingen uit in de hoofdsteden en provincies van Europa, waarbij keizers, koningen en pausen uit hun paleizen werden verjaagd uit angst voor de gewapende volksmacht.
Velen aan de linkerzijde van vandaag herinneren zich misschien dat er snel een golf van revoluties volgde na de publicatie van het Communistisch Manifest, of ze waren misschien bekend met Karl Marx’ sarcastische lofzang op de kortstondige Franse Tweede Republiek, de Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte (1852). Maar, vergeleken met de bestormingen van de Bastille en het Winterpaleis, of zelfs met de Parijse Commune van 1871, kregen de feitelijke gebeurtenissen van 1848, over het algemeen weinig discussie onder moderne aanhangers van de canon van de Europese revoluties. Dit kan gedeeltelijk te wijten zijn aan wat Christopher Clark beschrijft als hun potentieel onaantrekkelijke, schijnbare combinatie van ‘complexiteit en mislukking’. Nergens was er in 1848, een duurzaam revolutionair regime dat vergelijkbaar was met de regimes die in 1917 of 1949 waren geboren: alle pasgeboren opstandige regeringen bezweken relatief snel aan een interne of internationale contrarevolutie.
Maar het zou een vergissing zijn, zo betoogt Clark, om te concluderen dat de gebeurtenissen van 1848-1849 historisch gezien onbelangrijk waren, of anderszins onze belangstelling vandaag de dag niet waard waren. De revoluties van 1848 waren uniek in de geschiedenis van Europa, merkt hij op, waarbij ‘parallelle politieke tumulten’ over het hele continent uitbraken in ‘de enige echt Europese revolutie die er ooit is geweest’. Bovendien waren deze revoluties volgens hem ‘in feite geen mislukking’, ze vormden een duidelijk historisch keerpunt, waarna ‘Europa een heel andere plaats was of werd’. Voor Clark was de continentale opstand van 1848-1849 ‘de deeltjesbotsingskamer in het centrum van de Europese 19de eeuw’, waarbinnen de beslissende politieke stromingen van de Europese moderniteit, van ‘socialisme en democratisch radicalisme tot liberalisme, corporatisme en conservatisme’, zich manifesteerden en op de proef werden gesteld en onuitwisbaar veranderd, om in hun nieuwe vormen op de wereld te worden losgelaten. Voor zo ver Stretto of wie dan ook, het kan beoordelen, is dit één van de indrukwekkendste geschiedenisboeken ooit geschreven! Fenomenaal! “Revolutionary Spring. Fighting for a New World 1848-1849” werd vertaald door Brenda Mudde, Huub Stegeman en Maarten van der Werf.
Sir Christopher Munro Clark FBA (1960) is een Australische historicus die in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland woont. Hij is de tweeëntwintigste, meest eminente Regius Professor of History aan de Universiteit van Cambridge. In 2015 werd hij geridderd voor zijn diensten aan de Anglo-Duitse betrekkingen.
Christopher Clark Europese lente, de strijd voor een nieuwe wereld, 1848-1849 894 bladz. uitg. De Bezige Bij ISBN9789403128856