Deze cd concentreert zich op minder bekende maar uitzonderlijk gevoelige en indrukwekkende koor/symfonische en orkestliederen van Max Reger en liederen van Gustav Mahler. Met de hier opgenomen werken, sloot Reger zich geheel aan bij de trend van zijn tijd. Het Hebbel-Requiem, op. 144b met hoorbare parallellen met het Deutsches Requiem van Brahms, was Regers gedenkteken voor de Duitse soldaten die in de Eerste Wereldoorlog omkwamen.
Max Regers Requiem uit 1915 (of het Hebbel Requiem ), Op. 144b, is een laatromantische toonzetting van Friedrich Hebbels gedicht “Requiem” voor alt- of bariton-solo, koor en orkest. Het was Regers laatste voltooide werk voor koor en orkest, opgedragen als “Dem Andenken der im Kriege 1914/15 gefallenen deutschen Helden” (Ter nagedachtenis aan de Duitse helden die vielen in de oorlog van 1914/15). Reger had al eerder Requiem-toonzettingen gecomponeerd. In zijn motet voor mannenkoor uit 1912, gepubliceerd als het laatste deel van zijn Op. 83, gebruikte hij hetzelfde gedicht, en in 1914 begon hij een koorwerk ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Grote Oorlog. Deze toonzetting was het Latijns Requiem, de katholieke dienst voor de doden, maar het werk bleef een fragment. Het werd uiteindelijk het Lateinisches Requiem, Op. 145a.
Het Hebbel Requiem werd in 1916 uitgegeven door N. Simrock, na de dood van de componist, samen met een andere koorcompositie, Der Einsiedler (The Hermit), Op. 144a, op een gedicht van Joseph von Eichendorff. Die publicatie was getiteld Zwei Gesänge für gemischten Chor mit Orchester, Op. 144. Reger zorgde voor een pianotranscriptie van de orkestpartijen. Max Beckschäfer arrangeerde het werk voor stem, koor en orgel in 1985. Het Hebbel Requiem werd voor het eerst uitgevoerd in Heidelberg op in juli 1916, als onderdeel van een herdenkingsconcert voor Reger onder leiding van Philipp Wolfrum. Reger vond het Hebbel Requiem “een van de mooiste dingen” die hij ooit schreef. Het is beschreven als van “lyrische schoonheid, een dramatische compactheid en van zuinigheid met muzikale middelen”, waarin de “beheersing van impuls, techniek en materiaal van de componist duidelijk naar voren komt”. Niet te missen!
Naast 3 Lieder für Tenorstimme und Klavier (1880) en 5 Lieder und Gesänge für eine Singstimme und Klavier, bestaan de Liederen van Gustav Mahler (foto) uit Lieder und Gesänge aus der Jugendzeit, deels op teksten uit Des Knaben Wunderhorn (met pianobegeleiding) (1880-1890), de hier opgenomen Lieder eines fahrenden Gesellen, op eigen teksten (1883-1885), Lieder aus “Des Knaben Wunderhorn”, op teksten uit Des Knaben Wunderhorn, verzameld door Clemens Brentano en Achim von Arnim (1892-1901), de eveneens hier opgenomen 5 Rückert-Lieder, op gedichten van Friedrich Rückert (1901-1903), Kindertotenlieder, eveneens op gedichten van Friedrich Rückert (1901-1904) en “Das Lied von der Erde”, op gedichten van Hans Bethge, naar Li Tai Po (1908-1909).
Mahler componeerde zijn Lieder eines fahrenden Gesellen tussen 1883 en 1885. De cyclus omvat 4 liederen voor zangstem en orkest. De teksten, deels door de componist zelf geschreven, deels overgenomen uit de gedichtenbundel Des Knaben Wunderhorn, handelen over het lot dat iemand ten dele valt wanneer hij of zij een geliefde verliest. Hierdoor wordt de onbeantwoorde liefde die Mahler voelde voor operazangeres Johanna Richter weleens in verband gebracht met de ontstaansgeschiedenis van de liederen. Het zwerversbestaan dat Mahler leidde van 1881 tot 1889 kan eveneens als inspiratiebron worden aangeduid, wanneer men de titel analyseert. De “fahrende Gesell” is een verwijzing naar, of eerder een synoniem voor, de “Wanderer”, de zwervende die aan het eind van zijn pad niets meer staat te wachten dan rouwende berusting. Thema’s uit de cyclus heeft Mahler later gebruikt in zijn Eerste Symfonie. Mahler slaagt er op bijzondere wijze in de tekst zeer direct te vertalen in de muziek. Iedere emotie is terug te vinden in de melodie en de orkestbegeleiding. De thematiek van deze liederen is verwant met die van Winterreise van Schubert.
De Rückert-Lieder dateren grotendeels uit 1901, het jaar waarin Mahler in het huwelijk trad met Alma Schindler. In dezelfde periode kwam de Vijfde symfonie tot stand. Vanaf deze tijd tot de Achtste symfonie, zette Mahler uitsluitend gedichten van Rückert op muziek, met name de Kindertotenlieder. Volgens hem was Rückerts werk “lyriek uit de eerste hand” en al het andere “lyriek uit de tweede hand”. De première van vier Rückert-Lieder (nog zonder “Liebst du um Schönheit”), samen met de Kindertotenlieder, was in januari 1905, in Wenen met Mahler zelf als dirigent. De zangers waren de tenor Fritz Schrödter en de baritons Anton Moser en Friedrich Weidemann.
De Rückert-Lieder werden voor het eerst gepubliceerd in 1910 door uitgeverij C.F. Kahnt in Leipzig, onder de titel Sieben Lieder aus letzter Zeit, inclusief Revelge en Der Tamboursg’sell (de twee laatste Lieder aus “Des Knaben Wunderhorn”). Er bestaat een versie met pianobegeleiding en een versie met symfonieorkest. De orkestratie van “Liebst du um Schönheit” werd niet door Mahler vervaardigd, maar door Max Puttmann, een medewerker van C.F. Kahnt.
De mezzosopraan Anke Vondung, geboren in 1972, Speyer, begon haar indrukwekkende carrière als leerling van Rudolf Piernay in Mannheim. Ze is winnaar van verschillende internationale competities en prijzen, waaronder de Hans Gabor Belvedere Singing Competition in Wenen en de ARD International Music Competition. Ze is een veelzijdige en expressieve zangeres en heeft veel lof gekregen vanwege haar diepe emotionele begrip en technische vaardigheden. Haar passie voor liederen heeft geresulteerd in recitals en optredens met vocale kwartetten die haar naar internationale podia hebben gebracht. Ze heeft gastoptredens gehad bij de Metropolitan Opera in New York, Opéra Bastille in Parijs, de Nationale Opera, San Diego Opera en Glyndebourne, en op de festivals van Salzburg en Bregenz.
Bariton Tobias Berndt, geboren in 1979, in Berlijn, kreeg zijn initiële muziekopleiding in de tien jaar dat hij lid was van het Kreuzchor in Dresden. Als sopraan zong hij de rol van de eerste Knabe in Mozarts Die Zauberflöte in de Semperoper in Dresden en in de Komische Opera in Berlijn. Hij studeerde zang bij Hermann Christian Polster aan de Felix Mendelssohn-Bartholdy Hochschule für Musik und Theater in Leipzig en volgde masterclasses onder leiding van Rudolf Piernay, Theo Adam, Wolfram Rieger, Júlia Várady en Dietrich Fischer-Dieskau. Hij zong op gerenommeerde festivals, waaronder het Leipzig Bach Festival, Schumann Days in Zwickau, Prague Spring Festival en European Music Festival in Stuttgart.
Christoph Spering (1959), de oudere broer van dirigent Andreas Spering, studeerde kerkmuziek aan de Muziekacademie van Keule. Hij staat vooral bekend om zijn repertoire rond 19e -eeuwse muziekinterpretatie, met name Schumann en Mendelssohn. Hij richtte in 1985 het Keuls Chorus Musicus op en in 1988, Das Neue Orchester. Hij staat ook bekend om de opname van Bachs Matthäus-Passion in de versie, georkestreerd door Mendelssohn in 1841. Voor de opname van Elias, op. 70 van Mendelssohn, wonnen Spering en zijn ensemble, de ECHO Klassik-prijs van de Deutsche Phono-Akademie. Christop Spering is momenteel cantor van de protestantse kerk in Keulen-Mülheim en woont in Kerpen.
Tracklist:
Reger: An die Hoffnung, Op. 124
Reger: Der Einsiedler, Op. 144a
Reger: Requiem, Op. 144b
Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen
Mahler: Rückert-Lieder
Reger Requiem Mahler Orchestral Songs Spering Das Neue Orchester Chorus Musicus Köln cd Capriccio C5512