Net als veel van Bachs cycli, zoals de “Goldberg Variaties” of het “Wohltemperierte Klavier”, vormden ook de Brandenburgse concerti en zijn orkestsuites een meesterlijke bloemlezing en demonstratie van alle denkbare mogelijkheden die inherent waren aan een bepaalde muzikale vorm. Herontdek ze hier in een meesterlijke uitvoering door Zefiro.
In 1718-1719, bezocht Bach, Berlijn. De Pruisische prins, Christian Ludwig zu Brandenburg-Schwedt (foto), zoon van Friedrich Wilhelm, de Keurvorst van Brandenburg, vroeg Bach om wat instrumentale muziek. Twee jaar later, in de lente van 1721, bekwam Christian Ludwig de zes concerti die we nu kennen als de “Brandenburgse Concerten”. Bach componeerde elk van de “Six Concerts avec plusieurs instruments” zoals hij ze omschreef, voor een specifieke bezetting, die overeenstemde met een bepaalde verklanking van beelden die in de barokke 18de eeuw typisch waren voor de muziek en de kunst in het algemeen. Bach haalde daarbij zijn inspiratie voor zijn muzikale allegorieën bij de antieke goden en bij de eigentijdse vereenzelviging van vorsten met die goden. Het was weliswaar de Bach biograaf Philipp Spitta, die in de 19de eeuw, de zes concerti hun nu algemeen bekende titel “Brandenburgse Concerten” gaf.
Elk van Bachs zes “Brandenburgse” concerti vroeg om een andere combinatie van solisten onder de koperblazers, de strijkers, de rietblazers en de houtblazers, de vier groepen van de toenmalige “Stadtpfeifer”. Het Concert nr. 1 in F-groot is voor 2 corni da caccia, 3 hobo’s, fagot, violino piccolo en als ripieno 2 violen, altviool en continuo. Het Concert nr. 2 in F-groot is voor een bezetting van trompet, blokfluit, hobo, viool 2 violen, altviool en continuo als ripieno. Het Concert nr. 3 in G-groot is dan weer voor 3 violen, 3 altviolen, 3 cello’s met enkel de continuo als ripieno. In het Concert nr. 4 in G-groot domineren viool en 2 ‘flauti d’echo'(blokfluiten), en vormen 2 violen en continuo de ripieno. Het Concert nr. 5 in D-groot is gecomponeerd voor fluit (traverso), soloviool, obligaat klavecimbel (cembalo concertato) met als ripieno viool, altviool en continuo. Het Concert nr. 6 in Bes-groot ten slotte is dan weer gecomponeerd voor 2 altviolen, 2 viola’s da gamba, cello en de continuo als ripieno.
In het eerste en derde Concert herkennen we de Italiaanse Ouverture. Beide Concerti zijn voorbeelden van het oudere Concerto grosso waarbij het instrumentaal ensemble onderverdeeld is in groepen. Enkel de aanvoerders van die groepen hebben soms een solistische rol. Beide concerti werden zeker voor 1715, dus nog in Weimar, gecomponeerd. In het tweede en vierde Concert staat een klein ensemble van solo instrumenten tegenover de strijkers. De finale bewegingen zijn fugatisch. Het concert nr. 2 heeft prominente soli voor trompet, blokfluit, hobo en viool, vertegenwoordigers van koper-, hout-, riet- en snaarinstrumenten, de vier categorieën van de Stadtpfeifer. In het tweede domineert de trompet, in het vierde is dat de viool, doch in de langzame midden bewegingen hebben deze een louter begeleidende functie. Het vijfde en zesde concert bevatten naast de driedelige Italiaanse concertvorm elementen uit de Franse hofmuziek en oude stijlkenmerken van Bachs voorgangers. In beide concerten schreef Bach drie solo instrumenten voor. Viool, altviool en violone in het vijfde, twee gamba’s en violone als begeleiding in het zesde.
Het strijken, in de letterlijke, muzikale betekenis van het woord, is imponerend (bv. in de nrs.3 & 6) en de klank van de solo’s onder de strijkers is zelfverzekerd en gemoedelijk en straalt overtuigende rust uit. Bachs bij momenten hartelijke thema’s (bv. in de finale van nr.6) klinken innemend en de dialogen onder de solisten (bv. in het Affettuoso uit nr.5 en in het Adagio uit nr.1) getuigen, door het beschouwende tussen viool en hobo’s, van een zelden gehoorde pastorale rust. Zalig. Het fraseren en nuanceren van het dansante (bv. in de finale van nr. 5) klinkt fris en werkt aanstekelijk, en hun uitvoering van het beroemd Allegro uit nr.4 is door de dialogerende speelwijze, guitig en speels. Het openings allegro en het finale allegro assai uit het 2de Brandenburgs concert werd zelden zo licht en transparant gespeeld als hier, concerterend met de solo viool en de solo fluit. Hemels. De natuurhoorns geven in het indrukwekkend 1ste Brandenburgs concert, de muziek hun volle glans en bronstige klank van het woud en de fauna, verbonden aan de jacht. Geen enkele binnenstem gaat verloren. Expressie, ritme, balans en declamatie zijn optimaal en het samenspel is ronduit perfect. Meesterlijk. Niet te missen.
De orkestsuite, soms eenvoudig ‘ouverture’ genoemd vanwege de imposante afmeting van het openingsdeel, genoot in het begin van de 18de eeuw grote populariteit, vooral in Midden-Duitsland. Bach had het genre in zijn jeugd ontdekt en gecultiveerd tot zijn late periode in Leipzig. De belangrijkste bronnen voor de suites zijn kopieën uit de periode in Leipzig, sommige geschreven en gecorrigeerd door Bach zelf. Aangenomen wordt dat de tweede en derde suites in Leipzig zijn gecomponeerd. Van de tweede suite zijn de uitgeschreven partijen (met een autograaf voor de fluit- en altvioolpartijen) gedateerd op 1738/39, en daarmee de laatst gecomponeerde suite van Bach. Van de derde suite bestaan uitgeschreven partijen die op 1730 zijn gedateerd, en die in een verzameling zijn opgenomen met twee suites voor kleiner ensemble van Johann Bernhard Bach. Bach schreef zelf de partijen uit voor de eerste viool en het basso continuo, de rest werd uitgeschreven door zijn zoon Philipp Emanuel en zijn leerling Johann Ludwig Krebs.
Van de eerste en vierde suite bestaan geen bronnen in autograaf. Uitvoering van deze suites in Leipzig betekent niet dat de werken uit de periode in Leipzig stammen. De eerste suite, traditioneler van opzet, zou uit de periode in Köthen stammen, van deze suite bestaan wel uitgeschreven partijen uit 1724-1725. Van de vierde suite bestaat een vroegere versie met twee instrumentale koren van enerzijds violen en anderzijds hobo’s en fagotten. Deze versie werd de basis van cantate BWV 110, Unser Mund sei voll Lachens, gecomponeerd voor Eerste Kerstdag 1725, met toegevoegde partijen voor drie trompetten en pauken. De uiteindelijke versie van de suite, met trompetten en pauken in bourrée I, de gavotte en de réjouissance, dateert waarschijnlijk uit 1730.
In 1989 richtten Alfredo Bernardini, Paolo Grazzi en Alberto Grazzi, leden van enkele van de meest vooraanstaande barokorkesten, Zefiro op, een veelzijdige muziekgroep gespecialiseerd in het 18de-eeuwse repertoire gespeeld op historische instrumenten. Zefiro heeft opgetreden op de meeste grote Europese festivals, maar ook in Japan, Korea, de VS, Canada, Zuid-Amerika en Nieuw-Zeeland. Zefiro’s opnames omvatten kamer- en orkestwerken van Zelenka, Vivaldi, Händel, Telemann, Bach en blaasmuziek van Mozart en Beethoven. Deze opnames hebben prijzen ontvangen zoals de Diapason d’or de l’année, Choc du Monde de la Musique, Gramophone Editor’s Choice, Premio Abbiati en vele anderen. Sinds 2013 neemt Zefiro op voor het label Arcana. In 2018 was Zefiro betrokken bij een zesjarig project van uitvoering en opname van opera’s van Fux voor het Styriarte Festival van Graz. Zefiro is nu wereldwijd een referentie, bekend om zijn virtuoze uitvoeringen van het blaasrepertoire op historische instrumenten.
Terwijl hij voortdurend op zoek was naar muziek om te bestuderen en te herontdekken, ging Zefiro een andere belangrijke uitdaging aan door respectievelijk in 2017 en 2015 de Brandenburgse Concertos en Ouvertures op te nemen, twee hoogtepunten van de 18e-eeuwse instrumentale literatuur. Voor dit project wachtte Alfredo Bernardini tot hij kon rekenen op een selecte groep muzikanten die niet alleen in een perfecte symbiose van geest en intentie verkeerden, maar ook uitgerust waren met de onmisbare virtuositeit en langdurige vertrouwdheid met de werken. Dankzij het historisch inzicht en de menselijke energie van het ensemble zijn de interpretatieve resultaten zowel levendig als diep ontroerend. De opnames sleepten niet alleen prestigieuze prijzen in de wacht zoals Gramophone’s Editor’s Choice, Diapason d’or, Choc de Classica en Toccata’s CD van de maand, maar ook specifieke erkenningen voor Ouvertures nrs. 3 (France Musique) en 4 (SRF 2 Kultur), beoordeeld als de beste versies ooit.
De schitterende, Italiaanse hoboïst, Alfredo Bernardini (1961), kwam in 1981 naar Nederland om zich te specialiseren in barokhobo en oude muziek. In 1987 behaalde hij zijn diploma uitvoerend musicus aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. Bernardini speelde concerten overal in Europa, de Verenigde Staten, Japan, China, Israël, Egypte, Zuid Amerika en Australïe, als lid of gast van vooraanstaande barokensembles of orkesten, zoals Hesperion XX, Le Concert des Nations, La Petite Bande, Freiburger Barockorchester, The English Concert, Bach Collegium Japan en The Amsterdam Baroque Orchestra. In 1989 richtte hij samen met de broers Paolo (hobo) en Alberto Grazzi (fagot), het Ensemble “Zefiro” op.
Johann Sebastian Bach The Brandenburg Concertos Ouvertures Zefiro Alfredo Bernardini cd 3 cd Arcana A555