Het Frans ensemble La Quintina, opgericht in 2019, geleid door de tenor, Jérémie Couleau, wijdt zich opnieuw aan de Engelse renaissancemeester, Nicholas Ludford. Zijn “Mass upon John Dunstable’s Square” was gebaseerd op thema’s, genoteerd met Square notes, door John Dunstable, een Engelse componist uit de vroeg Renaissance. Het bijzonder ensemble, een vocaal trio met een organist, probeert met dit programma geen kerkdienst te imiteren, maar gaan een levendige dialoog aan met “Ymaginacions”, de muzikale vindingen van Dunstable en Ludford.
Tijdens de late 11de– en vroege 12de eeuw ontwikkelde de zogenaamde vierkante notatie zich als een stilering van de Franse neumen (foto). Ze werden genoteerd in een notenbalksysteem met vier lijnen, geïntroduceerd door Guido van Arezzo. Op dezelfde manier nam dit notatiesysteem het gebruik van de letters C en F als sleutels over. Dit resulteerde in een manier van muziek noteren die vandaag de dag nog steeds wordt gebruikt voor liturgische gezangen.
Terwijl de neumen nog in gebruik waren, begon men de tekens dikker te maken op de punten waar ze de lijn raakten. Deze verdikking leidde uiteindelijk tot de afbeelding van de notenkoppen als vierkante vormen. Om op deze manier te noteren, met dikke horizontale en flinterdunne verticale streken, was een andere pengreep nodig dan bij het schrijven van literaire teksten. Dit leidde tot de scheiding tussen cursieve notatie voor privé-muziekaantekeningen en formele boeknotatie voor officieel gebruik. De Franse vierkante notatie uit de 12de eeuw was het startpunt voor de evolutie van de latere vormen van middeleeuwse en vroegmoderne notaties. De kwadratennotatie bestond uit neumatische tekens die op een toen nog vierlijnige notenbalk werden genoteerd.
Nootkoppen werden afgeleid van de neumen, die gebruikt werden om het gregoriaans te noteren. Het punctum (virga), was de eenvoudigste vorm en anticipeerde het duidelijkst op de moderne nootkop. Wanneer deze op een sleutel werd geplaatst, gaf de positie van de nootkop de relatieve toonhoogte van een noot aan. De ontwikkeling van zwarte en rode nootkoppen, en het gebruik ervan om ritmische waarden aan te duiden, was de mensurale notatie, aangenomen rond 1450.
Franco van Keulen, een componist en muziektheoreticus, codificeerde een systeem van ritmenotatie. Hij legde dit systeem uit in zijn werk “Ars Cantus Mensurabilis” (“De kunst van meetbare muziek”), ca. 1280. In dit systeem werd de relatieve duur van noten aangegeven door de nootvormen. De nootkoppen waren rechthoeken, vierkanten of ruiten, afhankelijk van de lengte van de noot. Dit systeem werd tijdens de Ars Nova uitgebreid.
Kort voor de Renaissance begon men de noten in de Frankische en Ars Nova-stijl met open notenkoppen te noteren. Tijdens de Renaissance voegden componisten kortere notenduur toe waarbij gebruik werd gemaakt van ingevulde nootkoppen. Tegen het einde van de 16de eeuw veranderden de vierkante of ruitvormige noten, in de ronde, eivormige notenkoppen, die tegenwoordig nog worden gebruikt.
Nicholas Ludford (ca.1485-1557) was een Engelse componist uit de Tudor-periode. Hij staat bekend om zijn feestelijke missen, die bewaard zijn gebleven in twee koorboeken uit het begin van de 16de eeuw, het Caius Choirbook aan het Caius College, Cambridge, en het Lambeth Choirbook van Lambeth Palace in Londen. Zijn overgebleven antifonen, helaas allemaal onvolledig, zijn gekopieerd in de Peterhouse Partbooks (Henrican-set). Ludford staat bekend als de componist van de enige overgebleven cyclus van Lady Masses, kleinschalige toonzettingen van het Ordinarium en Proprium in drie delen voor elke dag van de week, die in de kleinere kapellen van religieuze instellingen werden gezongen. Ludfords carrière als componist, die in 1535 lijkt te zijn geëindigd, wordt gezien als de overgang tussen de muziek van Robert Fayrfax (1464-1521) en die van John Taverner (1495-1545).
Er is niet veel over Ludford bekend vergeleken met zijn tijdgenoten Robert Fayrfax en John Taverner, maar we kunnen zijn leven traceren aan de hand van de weinige vermeldingen die we van hem hebben in de verslagen van St Stephen’s Chapel en St Margaret’s Church Westminster. De eerste referentie die we hebben is in 1517, toen hij een huurwoning in King Street, eigendom van Westminster Abbey, huurde. Dit zou erop kunnen wijzen dat hij zangwerk deed in het Lady Mass-koor van de abdij of in de parochiekerk van St. Margaret’s, waarmee Ludford zijn hele leven een diepe band zou hebben. Er zijn weliswaar geen gegevens waaruit blijkt dat Ludford werkzaam was bij een van de prestigieuze huis- of kapelkoren in Londen.
In 1521 sloot Ludford zich aan bij de Fraternity of St Nicholas als clericus, een gilde van muzikanten waarvan het lidmaatschap een essentiële stap was in het leven van een Londense muzikant. Hierdoor kunnen we schatten dat Ludford ergens in 1485 werd geboren. In 1522 verliet hij zijn onderkomen aan King Street en ging ergens anders wonen. Dit kan zijn omdat hij zijn werk in Westminster Abbey verliet en begon te werken in de collegiale kapel van St Stephen’s, Westminster (of, om het de volledige titel te geven, de Royal Free Chapel of the Blessed Virgin Mary and St Stephen the Protomartyr). Ludfords dienstverband hier wordt vermeld in de rekeningen die zijn opgesteld bij de ontbinding van de kapel in 1547, waarin wordt vermeld dat Ludford er op 30 september 1527, begon te werken.
Henry VIII (foto) bezat exemplaren van Ludfords Lady Masses, maar Ludford componeerde nooit in de nieuwe stijlen die door de protestantse reformatie van Engeland werden geëist. In tegenstelling tot sommige componisten uit die periode, zoals Thomas Tallis (ca. 1505-1585) en John Sheppard (ca. 1513-1558), lijkt Ludford zijn stijl niet te hebben aangepast aan de eisen van de Engelse Reformatie. Dit zou te wijten kunnen zijn aan zijn vrome katholieke geloof, waardoor het voor hem onaanvaardbaar zou zijn geworden om zijn hoge polyfone stijl af te zwakken. Ludfords muziekstijl valt op door de overvloed aan melodie en het fantasierijk gebruik van vocale textuur. Net als John Taverner zocht Ludford naar een effect van uitbundigheid en grootsheid met ‘bloemrijke details’.
Ludford componeerde 17 missen, een groter aantal dan welke andere Engelse componist uit die tijd dan ook. Drie zijn verloren gegaan en drie overleven slechts in fragmenten. Alle missen van Ludford beginnen met een “hoofdmotief”, een soortgelijke passage aan het begin van elke sectie. Zijn cyclus van zeven driedelige Lady Missen (missen gezongen ter ere van de Maagd Maria ) was uniek. Deze missen maakten nl. deel uit van een manuscriptcollectie die ooit toebehoorde aan Hendrik VIII en zijn katholieke koningin, Catharina van Aragon. De Mariamissen werden vermoedelijk gecomponeerd om dagelijks in de Sint-Stefanus basiliek te worden gezongen.
De weinige hedendaagse verwijzingen naar Ludford suggereren dat hij een privé en zeer religieus man was. Hij was in zijn eigen tijd niet beroemd en zijn werk kan met geen enkele van de belangrijkste gebeurtenissen uit die tijd worden geïdentificeerd. In 1597 noemde de Elizabethaanse componist Thomas Morley (ca. 1557–1602) in zijn “Introduction to Practicall Music”, Ludford als een “autoriteit”, maar in de 17de eeuw werd Ludfords muziek verwaarloosd en uiteindelijk vergeten. In 1913, vestigde HB. Collins de aandacht op Ludford, wiens ongepubliceerde missen toen werden gezongen door het koor van de Westminster Cathedral onder leiding van Sir Richard Terry. In de jaren 1960 en ’70, publiceerde John Bergsagel de volledige missen van Ludford met commentaren. De eerste opnames van Ludfords werken, in edities van David Skinner, werden in 1993-95, gemaakt door The Cardinall’s Musick onder leiding van Andrew Carwood Een andere belangrijke opname sindsdien, was de met een Gramophone bekroonde cd van het New College Choir, Oxford, waarop de Missa Benedicta en de votief antifonen “Ave Cuius Conceptio” en “Domine Jesu Christe” werden opgenomen. Dit was de enige opname met trebles en een prachtige weergave van hoe Ludfords muziek in zijn tijd moet hebben geklonken.
Na zijn pianostudie wijdde Jérémie Couleau zich aan de zang en kreeg hij les van Luc Terrieux, Omar Ganidzé, Christian Crozes, Lucien Kandel, Julie Hassler en Florian Westphal. Gepassioneerd door polyfonie, is Jérémie lid van Musica Nova, Scandicus, Non Pareilhe en neemt hij af en toe deel aan de muzikale projecten van andere gerenommeerde ensembles voor oude muziek (Doulce Mémoire, Chronochromie). Hij treedt op op grote festivals (Saintes, Utrecht, Ambronay, La Chaise-Dieu, Royaumont, Sylvanès, Thoronet, Odyssud, Toulouse les Orgues, Vezelay, Quito, Rio de Janeiro …), en zingt in tal van veelgeprezen discografische opnames (gouden stemvork, choc classica, editor choice grammofoon). Zijn toewijding aan de interpretatie van oude muziek bracht hem er uiteraard toe om tien jaar lang de muzikale leiding van het Scandicus-ensemble op zich te nemen voordat hij in 2019 La Quintina oprichtte. Naast zijn activiteit als zanger is Jérémie Couleau universitair hoofddocent en doctor in de musicologie.
Ymaginacions – Nicholas Ludford Mass upon John Dunstable’s Square La Quintina Jérémie Couleau cd Paraty 1123291