“Igor Stravinsky, Bartók & Martinů” door Frank Peter Zimmermann (viool) en de Bamberger Symphoniker o.l.v. Jakub Hrůša, op het label BIS. Grandioos!

 A Still Life Collection: Raoul Dufy (1877-1953) - Le violon rouge

A Still Life Collection: Raoul Dufy (1877-1953) - Le violon rouge

Stravinsky, Bartók en Martinů waren gevestigde internationale figuren toen ze deze werken voor viool componeerden, waarbij ze zowel door Europa als de Verenigde Staten reisden. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zouden ze uiteindelijk alle drie emigreren vanwege hun afwijzing van het fascisme. In een tijdperk van politieke onrust en culturele ontheemding vond elk van hen een individuele benadering om de taal van de tonale muziek opnieuw uit te vinden, zonder hun Oost-Europese identiteit op te geven.

Terwijl de in Rusland geboren Stravinsky in zijn concerto experimenteerde met de mogelijkheden van de moderne viooltechniek, ging Martinů in zijn Suite concertante nog een stap verder door de klanken van zijn geboorteland Bohemen te vermengen met de kleuren van het Frans neoclassicisme. In de Rapsodieën wendde Bartók zich tot de volksmuziek van Hongarije en Roemenië. Frank Peter Zimmermann, hier vergezeld door de Bamberger Symphoniker en zijn dirigent Jakub Hrůša, vervolgt zijn verkenning van de grote vioolwerken van de 20ste eeuw na zijn veelgeprezen opnames van werken van Hindemith (BIS-2024), Sjostakovitsj (BIS-2247) als Martinů en Bartók (BIS-2457), een opname die unaniem werd geprezen door de critici, een Diapason d’or kreeg en door BBC Music Magazine ‘Concerto Choice’ werd genoemd, door Gramophone ‘Editor’s Choice’ en een van Classica’s ‘Chocs de l’année’.

Château de Siéyès à Voreppe - PA00117360 - Monumentum

Igor Stravinsky componeerde zijn Concerto voor viool en orkest in D in Nice en in het Château La Vironnière bij Voreppe in het Frans departement Isère (Auvergne-Rhône-Alpes), in de lente en zomer van 1931. Het Concerto werd in oktober 1931, in een directe radio-uitzending, voor het eerst uitgevoerd door het Berlin Funkorchester onder leiding van de componist zelf met de violist, Samuel Dushkin (1891-1976) als solist.

Willy Strecker, een van de directeurs van de muziekuitgeverij Schott’s Söhne in Mainz, kwam tijdens een van Stravinky’s regelmatige bezoeken aan Mainz en Wiesbaden met het idee om een vioolconcert te componeren. Stravinsky kende Strecker sinds 1929, want sinds dat jaar nam Schott de uitgave op zich van de vroegere werken van Stravinsky (zoals bijvoorbeeld het Scherzo fantastique en Feu d’artifice). Voor Stravinsky was dit een belangrijk initiatief, omdat hij zo zijn auteursrechten veilig kon stellen die na de Russische Revolutie waren vervallen. Strecker vertelde hem tijdens die bezoeken over een jonge violist, Samuel Dushkin, een beschermeling van de Amerikaanse componist Blair Fairchild en een leerling van Leopold Auer.

Strecker vroeg Stravinsky of hij geen vioolconcert kon componeren, eraan toevoegend dat Dushkin er een goede uitvoerder van zou zijn. Stravinsky had zo zijn twijfels. Hij was nl. zelf geen violist en hij was bang dat zijn geringe kennis van het instrument een belemmering zou zijn om de vele problemen te overwinnen die zich bij het componeren zouden voordoen. Strecker verzekerde hem van de volledige medewerking van Dushkin en Dushkin kwam inderdaad naar Wiesbaden om met Stravinsky te overleggen. Het uiteindelijk resultaat was fantastisch! Stravinsky componeerde ook zijn Duo Concertante en zijn Divertimento, zowel voor viool als piano, om samen met Dushkin te spelen op concertreizen. Ze werkten ook samen aan viooltranscripties van zijn andere werken, zoals de Suite Italienne uit “Pulcinella”. Dushkin bezat twee Stradivarius-violen, een Guarneri del Gesù-viool en een Guadagnini-viool.

De Rapsodie nr. 1 BB 94, het eerste van twee virtuoze werken voor viool en piano, werd gecomponeerd in 1928 en vervolgens in 1929 gearrangeerd voor viool en orkest, maar ook voor cello en piano. De orkestversie werd herzien in 1935 en de versie met piano in 1945. Bartók droeg de rapsodie op aan zijn goede vriend, de Hongaarse violist Joseph Szigeti (foto), die ze in november 1929, onder leiding van Hermann Scherchen, in Königsberg in première speelde.

Bartók componeerde zijn beide rapsodieën kennelijk louter als een persoonlijk gebaar, en niet in opdracht, en deed dit zonder iemand iets te vertellen tot ze allebei af waren. Volgens de violist Zoltán Székely (foto) ontmoetten hij en de componist elkaar op een dag in 1928 en na een tijdje te hebben gepraat, kondigde Bartók plotseling aan dat hij een verrassing voor hem had, de manuscripten van twee rapsodieën, die niemand anders eerder had gezien. “Eén is voor jou en één is voor Szigeti”,’ zei Bartók tegen hem. “Je mag kiezen welke je het leukst vindt”. Székely koos voor de Tweede Rapsodie.

Beide rapsodieën illustreren een manier van componeren waarbij gebruik werd gemaakt van boerenmuziekbronnen, door Bartók beschreven als het nemen van een bestaande melodie en het toevoegen van een begeleiding samen met wat inleidend of slotmateriaal, op een zodanige manier dat de nieuw gecomponeerde materie strikt secundair is en nooit concurreert met het volksmateriaal. Dit werd erkend in de partituren van de vroege edities, die de ondertitel “Volksdansen” droegen. Het doel van Bartók was om de gehele stijl van het Oost-Europees vioolspel te transplanteren naar de westerse concertcontext. Om dit project te bevorderen, stond hij erop dat Szigeti luisterde naar de originele veldopnames waarvan de melodieën waren getranscribeerd. De Rapsodie gebruikt dezelfde langzaam-snelle (assú – friss) gepaarde bewegingen van de populaire Hongaarse verbunkos (rekruteringsdansen) die te vinden zijn in de eerdere Rapsodie voor piano uit 1904, en waarnaar hij in 1938, zou terugkeren in het eerste deel van “Contrasten”. Bartók specificeerde dat elk van de delen afzonderlijk kan worden uitgevoerd, niet alleen het snelle tweede deel, maar ook het meer ernstige, langzame openingsdeel van elke rapsodie.

Bohuslav Martinů (1890-1959) speelde reeds als kind viool. Hij woonde van 1923 tot 1940 in Parijs en trouwde er in 1931 met de naaister Charlotte Quennehen uit Picardië. Eind jaren dertig werd hij echter wanhopig verliefd op de componiste Vítězslava Kaprálová, die in Parijs studeerde. In 1940 overleed Vítězslava Kaprálová echter op 25-jarige leeftijd aan tuberculose. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog besloten Martinů en zijn vrouw meteen naar de Verenigde Staten te emigreren en vestigden zich in New York. De Koude Oorlog weerhield hen ervan om terug te keren naar het communistisch Tsjechië, dat deel was gaan uitmaken van het Oostblok. In 1952 werd Martinů Amerikaans staatsburger. In 1957 verlieten ze de Verenigde Staten om zich in Schönenberg nabij Bazel te vestigen. Martinů’s werk werd gecatalogiseerd door de Belgische musicoloog Harry Halbreich (H-nummer).

De Suite concertante in zijn eerste versie werd gecomponeerd in 1939. De tweede versie dateert van vijf jaar later. Beide versies werden geschreven voor Samuel Dushkin (foto). Dushkin was de toegewijde van het Stravinsky Concerto en van het eerste Vioolconcerto van Martinů, en speelde de orkestrale versie van Ravels Tzigane in première. De twee zeer verschillende versies van Martinů’s Suite-concertante zijn fascinerende zeldzaamheden.

De Duitse violist, Frank Peter Zimmermann (1965) begon met vioolspelen toen hij vijf jaar oud was, en gaf zijn eerste concert op tienjarige leeftijd. Nadat hij zijn studie bij Valery Gradov, Saschko Gawriloff en Herman Krebbers in 1983 voltooid had, heeft Frank Zimmermann opgetreden met de meeste belangrijke symfonieorkesten en dirigenten ter wereld, waaronder het Boston Symphony Orchestra en Paavo Berglund, het National Symphony Orchestra Washington en Leonard Slatkin, het Chicago Symphony Orchestra en Manfred Honeck, het Berliner Philharmoniker en Bernard Haitink, het Philharmonia Orchestra en Wolfgang Sawallisch en het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks en Mariss Jansons.

Behalve met orkest, speelt Zimmermann ook veel kamermuziek, en geeft hij recitals. Sinds 1998 heeft hij een vaste partner gevonden in de Italiaanse pianist Enrico Pace. Andere kamermuziek-partners zijn Heinrich Schiff, Piotr Anderszewski en Christian Zacharias. Met zijn opname van het dubbelconcert van Brahms met Schiff won hij de Deutsche Schallplattenpreis. Voor EMI Classics nam Zimmermann alle belangrijke vioolconcerten op, en daarnaast veel werken voor viool en piano, en solo-vioolmuziek. In 2002 gaf Teldec zijn opname van het Ligeti vioolconcert uit. Zimmermann speelt op een Stradivarius uit 1711, die aan Fritz Kreisler toebehoorde.

De Tsjechische dirigent, Jakub Hrůša (1981), de zoon van de architect Petr Hrůša, studeerde piano en trombone en ontwikkelde een interesse in dirigeren tijdens zijn jaren aan het Gymnázium třída Kapitána Jaroše in Brno. Later studeerde hij directie aan de Academie voor Uitvoerende Kunsten in Praag, waar hij onder meer Jiří Bělohlávek, Radomil Eliška en Leoš Svárovský leerde kennen. In 2000 nam hij deel aan de dirigentenwedstrijd van het Praagse Lente Internationale Muziekfestival. In 2003 was hij prijswinnaar in de Internationale Competitie van Jonge Dirigenten Lovro von Matačić in Zagreb, Kroatië. Voor een proefschrift heeft hij onderzoek gedaan naar het werk van hedendaagse Tsjechische componisten.

Van 2002 tot 2005 was Hrůša assistent-dirigent bij het Tsjechisch Filharmonisch Orkest. Van 2005 tot 2006 was hij assistent-dirigent bij het Orchestre Philharmonique de Radio France. Van 2005 tot 2008 was Hrůša vaste gastdirigent van de Praagse Philharmonia . Van 2008 tot 2015 was hij chef-dirigent van het orkest. Van 2005 tot 2006 was hij chef-dirigent van het Bohuslav Martinů Philharmonic in Zlín. Vanaf het seizoen 2015-2016 werd hij vaste gastdirigent van het Tsjechisch Filharmonisch Orkest.

In september 2015, na vijf optredens als gastdirigent, werd Hrůša met ingang van het seizoen 2016-2017 benoemd tot de volgende chef-dirigent van de Bamberg-symfonie, met een initieel contract voor vier seizoenen. In december 2023 kondigde het orkest de meest recente verlenging aan van Hrůša’s contract als chef-dirigent, tot en met het seizoen 2028-2029. In oktober 2022 kondigde de ROH de benoeming aan van Hrůša als de volgende muziekdirecteur, met ingang van september 2025. Hij nam met onmiddellijke ingang de titel van aangesteld muziekdirecteur aan. In 2020 werd een tweetalige (Tsjechisch-Engels) bloemlezing getiteld “Hrůša on Martinů” gepubliceerd, bestaande uit essays over Bohuslav Martinů door Hrůša en een interview, in zijn rol als president van de International Martinů Circle.

De Bamberger Symphoniker – Bayerische Staatsphilharmonie is een belangrijk Duits symfonieorkest, gevestigd in Bamberg. Het orkest werd opgericht in 1946 door oud-leden van de Deutsche Philharmonie in Praag en door musici uit Karlsbad en Silezië, die als gevolg van de Beneš-decreten uitgewezen werden uit Tsjecho-Slowakije. Het orkest treedt jaarlijks zo’n 40 maal op in de speciaal voor het orkest gebouwde concertzaal Sinfonie an der Regnitz in Bamberg (1993) en het orkest is betrokken bij de driejaarlijkse Gustav Mahler-Dirigentenprijs. In het jaar 2003 werd de Bamberger Symphoniker tot Bayerischen Staatsphilharmonie benoemd.

Tracklist:

Stravinsky: Violin Concerto in D

Bartók: Rhapsody No. 1, BB 94b

Bartók: Rhapsody No. 2, BB 96b

Martinů: Suite concertante Second version, H276 II

Martinů: Méditation from suite concertante, Original version, H276 I

Igor Stravinsky, Bartók & Martinů Frank Peter Zimmermann (violin), Bamberger Symphoniker Jakub Hrůša SACD BIS2657