De vroege muzikale ervaringen van Puccini en Verdi, de twee giganten van de Italiaanse opera, werden feitelijk opgedaan op het gebied van de religieuze muziek. In 1880, op 22-jarige leeftijd, componeerde Puccini zijn Messa a 4 voci als afstudeeroefening. Toen hij nog een schooljongen was, verving de 45-jarige Verdi de organist in zijn geboortedorp, aan het einde van dit leven keerde hij terug naar de kerkmuziek en componeerde in de jaren 1890, op ruim 80-jarige leeftijd, zijn stralende Quattro pezzi sacri.
De Messa van de jonge componist, waarvan men dacht dat deze tot 1952 verloren was gegaan, is een vrolijk en sprankelend werk. Artistiek gezien kan Verdi’s krachtige en intense Pezzi sacri op gelijke voet worden geplaatst met zijn geliefde opera’s. Deze nieuwe opname biedt een mooie gelegenheid om alle vier de stukken te ontdekken, die vanwege hun uiteenlopende bezetting (a capellakoor, kwartet en dubbelkoor met groot orkest), zelden samen worden uitgevoerd.
Puccini’s “Messa of Messa a quattro voci” (nu bekend onder de naam Messa di Gloria) is een mis gecomponeerd voor orkest en koor (SATB) met tenor- en baritonsolisten. Het meerdelig werk is een complete mis, een Missa tota, die de volgende delen omvat: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei. Puccini, telg van een eeuwenoud geslacht van componerende (kerk)musici, componeerde de Messa als afstudeerproject aan het Istituto Musicale Pacini.
De eerste opvoering van Puccini’s Messa vond plaats in Lucca in juli 1880. Het Credo was weliswaar al gecomponeerd én opgevoerd in 1878, en was door Puccini oorspronkelijk bedoeld als een zelfstandige compositie. Het compleet manuscript van de Messa werd door Puccini nooit gepubliceerd. En, hoewel het werk goed ontvangen werd bij de eerste uitvoering, werd het niet meer uitgevoerd tot 1952 (eerst in Chicago en daarna in Napels). Wel hergebruikte hij materiaal uit zijn Messa in andere composities. Muziek van het Agnus Dei gebruikte hij bv. in zijn opera “Manon Lescaut” en het Kyrie, gebruikte hij in zijn vroege opera, “Edgar”.
Giuseppe Verdi was na het overlijden van Rossini begonnen aan een project om, samen met andere operacomponisten, een requiem te componeren, dat echter, behalve Verdi’s “Libera me”, nooit van de grond kwam. Later, in 1874, bij het overlijden van de dichter Manzoni, componeerde Verdi de begindelen van het requiem. Puccini heeft zich bij het krijgshaftig begin van zijn Gloria en bij het eerste thema van zijn Credo, duidelijk door Verdi laten inspireren. De jonge Puccini maakt volop gebruik van de mogelijkheden van het orkest en zette het niet alleen in ter begeleiding. Hij liet het nl. zoals later in zijn opera’s, ook deelnemen aan de dramatische ontwikkeling. Alles stond ten dienste van de grote emoties.
De Quattro pezzi sacri werden afzonderlijk gecomponeerd tijdens de laatste decennia van het leven van de componist. Met verschillende oorsprong en doeleinden werden ze niettemin in 1898, samen gepubliceerd door Ricordi. Ze worden vaak uitgevoerd als een cyclus, niet in de chronologische volgorde van hun compositie, maar in de volgorde die wordt gebruikt in de Ricordi-publicatie: Ave Maria, een toonzetting van het Latijnse Ave Maria voor vier solostemmen a capella, gecomponeerd in 1889, Stabat Mater, een toonzetting van het Latijnse Stabat Mater voor koor en orkest, gecomponeerd in 1896 en 1897, Laudi alla Vergine Maria, een toonzetting van een gebed in Canto XXXIII van Dante’s Paradiso voor vier vrouwenstemmen a capella, gecomponeerd tussen 1886 en 1888, en Te Deum, een toonzetting van het Latijnse Te Deum voor dubbelkoor en orkest, gecomponeerd in 1895 en 1896. Ze werden voor het eerst samen uitgevoerd (zonder het Ave Maria) tijdens een concert van de Opera van Parijs in april 1898 onder leiding van Paul Taffanel.
Nadat Verdi zijn opera “Aida” en in 1874 de Messa da Requiem had voltooid, stopte hij jarenlang met componeren en componeerde hij in 1880, alleen nog kleine, religieuze composities zoals een Pater Noster en een Ave Maria. De vroegste van de Quattro pezzi sacri qua compositie is wat bekend werd als Laudi alla Vergine Maria (hoewel Verdi er zelf niet die titel aan gaf). Het werd gecomponeerd tussen 1886 en 1888, gedurende welke tijd hij ook werkte aan zijn voorlaatste opera, “Otello”, die in 1887 in première ging. De tweede van de Pezzi die werd gecomponeerd was het Ave Maria. Hij componeerde het oorspronkelijk in 1889, en herzag het voor publicatie in 1897. Het Te Deum begon in 1895, twee jaar na de première van zijn laatste opera, “Falstaff”. Het was af in de zomer van 1896. Het Stabat Mater volgde, en alle vier de stukken werden in juni 1897 naar Verdi’s uitgever, Ricordi, gestuurd.
Verdi wilde niet dat het Ave Maria samen met de andere stukken zou worden uitgevoerd. Volgens zijn wens werden drie stukken voor het eerst uitgevoerd in april 1898, in de Opera van Parijs als onderdeel van een concertreeks van de Société des Concerts du Conservatoire, onder leiding van Paul Taffanel (1844-1908). Verdi was niet aanwezig omdat hij een lichte beroerte had gehad, maar stuurde Arrigo Boito verschillende verzoeken, deels schriftelijk, om prestatiedetails. De eerste uitvoering in Italië, wederom zonder het Ave Maria, werd op 26 mei 1898 in Turijn gedirigeerd door Arturo Toscanini. Het eerste optreden in Oostenrijk in november 1898 in Wenen, werd gedirigeerd door Richard von Perger en omvatte het Ave Maria, maar de twee a capella-werken werden uitgevoerd door het koor, niet door solostemmen zoals Verdi het had bedoeld. Verdi vond het Te Deum het beste van de vier werken en wilde naar verluidt met de partituur begraven worden.
Geboren in 1965 in Dresden, groeide Hans-Christoph Rademann op in Schwarzenberg in het Saksische Ertsgebergte aan de Tsjechische grens, en deed zijn eerste muzikale ervaringen op in het kerkkoor van zijn vader. Als tiener leerde hij viool en piano spelen. Van 1975 tot 1983 was hij lid van de Dresdner Kreuzchor. Na zijn schoolopleiding studeerde hij tot 1990 koor- en orkestdirectie aan de Musikhochschule Dresden en deed ervaring op bij Helmuth Rilling en Philippe Herreweghe. Rademann dirigeert sinds de oprichting in 1985 het Dresdner Kammerchor en gedurende 1991-1999 was hij artistiek leider van de Muziekacademie in Dresden. Van 1999 tot 2004 was Rademann ook dirigent van de NDR Chor en met de start van het seizoen 2007/2008 werd Rademann chef-dirigent van RIAS Kammerchor. Rademann was gastdirigent van verschillende vooraanstaande vocale ensembles, waaronder Collegium Vocale Gent, het National Chamber Choir of Ireland en de radiokoren van ARD. In 1997 debuteerde hij als operadirigent in het Saksische Theater met “Die Entführung aus dem Serail” van Mozart.
In 1999 dirigeerde hij de jaarlijkse uitvoering van de Matthäus-Passion van Bach door de Nederlandse Bachvereniging. In 2010 dirigeerde hij het RIAS Kammerchor en de Akademie für Alte Musik Berlin in uitvoeringen van Monteverdi’s Vespro della Beata Vergine, 400 jaar na de première, waaronder op het Rheingau Musik Festival in de abdij van Eberbach, met María Cristina Kiehr, Gerlinde Sämann, James Elliott, Andreas Karasiak en Harry van der Kamp. In 2000 werd Rademann benoemd tot hoogleraar koordirectie aan de Musikhochschule in Dresden. Op 31 mei 2008 ontving hij van de president van de Landtag, Erich Iltgen, de Sächsische Verfassungsmedaille van de Landtag van Saksen “voor zijn inzet voor kunst en cultuur in en voor Saksen” en in 2010 richtte hij het festival Musikfest Erzgebirge op, dat zich richt op oude muziek uit de regio van het Ertsgebergte. In 2013 volgde Rademann, Helmuth Rilling op als directeur van de Internationale Bachakademie Stuttgart, waaronder de Gächinger Kantorei, in 1954 opgericht aan de Georgskirche in Gächingen nabij Reutlingen in het Zuiden van Baden-Württemberg, door Helmuth Rilling (1933).
Giacomo Puccini Messa a 4 voci con orchestra (Messa Di Gloria) Giuseppe Verdi Quattro pezzi sacri Sung min Song Kresimir Strazanac Gaechinger Cantorey Dresdner Kammerchor Stuttgarter Philharmoniker Hans-Christoph Rademann cd Carus CAR83535