In deze 6 cd box ontdekt u alle sublieme kamermuziek, die Gabriel Fauré tussen 1875 en 1924 heeft gecomponeerd. Deze opnames bevatten enkele van de beste musici op de Franse en internationale scène, nl. de violist Daishin Kashimoto, de cellist François Salque, de altvioliste Lise Berthaud, de pianist Alexandre Tharaud, de fluitist Emmanuel Pahud, de klarinettist Paul Meyer en het Quatuor Ébène. Een uitzonderlijk project geïnitieerd door pianist Éric Le Sage, wiens opname in 2019, van Fauré’s dertien Nocturnes, het programma vervolledigt.
Gabriel Fauré (1845-1924) had op dertigjarige leeftijd bijna niets anders gecomponeerd dan liederen (Mélodies) en een paar korte pianostukken. Er was niets dat deed vermoeden dat hij nog kamermuziek zou componeren die tot dan toe ongeëvenaard was onder zijn collega’s. Hij componeerde weinig orkestmuziek en vond liederen en kamermuziek het ideaal middel om het onuitsprekelijke uit te drukken. Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw en tot in de jaren 1920, leverde Gabriel Fauré de meest substantiële en blijvende bijdrage aan de Franse kamermuziek. Niet dat het bij hem over een oeuvre ging zoals bij Dvořák of Brahms, of omdat het over een hele reeks strijkkwartetten ging, maar omdat de kamermuziek in de Franse 19de eeuw eerder dun bezaaid was. Bij Fauré werd de hoofdmoot gevormd door 4 sonaten, 2 pianokwintetten, twee pianokwartetten en slechts één strijkkwartet en 1 Pianotrio, waarvan de meeste gecomponeerd werden tussen 1917 en 1924, zijn latere periode dus. Daarnaast gaat het vooral om kleinere gelegenheidswerken (pièces de genre) voor viool of cello met pianobegeleiding, légères et charmantes, maar heel mooie muziek.
In 1877 verloofde Fauré zich met de zangeres en schilderes, Marianne Viardot, de dochter van de bekende zangeres, Pauline Viardot. De verloving duurde echter minder dan vier maanden en Marianne brak het af, tot Fauré’s grote ontgoocheling. In 1881 huwde zij met de pianist en componist, Alphone Duvernoy (1842-1907) en in 1883, huwde Fauré met Marie Frémiet (1856-1926) (foto), de dochter van de beeldhouwer, Emmanuel Frémiet en Marie Ricourt.
Het paar kreeg twee zonen, Emmanuel (foto) en Philippe. Het was in de latere stadia van zijn relatie met Marianne Viardot dat Fauré in de zomer van 1876 aan het kwartet begon te werken. Hij voltooide het in 1879, herzag het in 1883 en herschreef de finale. De eerste uitvoering van de originele versie was in februari 1880 op een concert van de Société Nationale de Musique in Parijs, met Ovide Musin, viool, Van Waefelghem, altviool, Mariotti op cello en de componist zelf aan piano. De originele finale is niet bewaard gebleven en werd vermoedelijk door Fauré vernietigd.
Fauré’s eerste Pianokwartet op. 15, werd gunstig onthaald op de première in 1880 en behoorde tot de kamermuziekwerken waarvoor hij in 1885 van de Académie des Beaux-Arts, de Prix Chartier ontving. Er is weinig bekend over de reden van de componist om nog een ander, gelijkaardig kwartet te componeren. Het was geen opdracht en het lijkt te zijn gecomponeerd omdat Fauré geïnteresseerd was in de mogelijkheden van het pianokwartet als dusdanig en op zijn hoede was voor het componeren van kamermuziek zonder pianopartij. Daarenboven bestonden er in het klassiek repertoire zeer weinig pianokwartetten van topniveau, met uitzondering van deze van Mozart en Beethoven en dat van Schumann. Het is niet zeker wanneer Fauré aan het tweede Pianokwartet begon te werken, maar in elk geval was het werk op tijd klaar om op 22 januari 1887 in première gespeeld te worden. Deze was opnieuw op een concert van de Société Nationale de Musique, dit keer door Guillaume Remy (viool), Louis van Waefelghem (altviool), Jules Delsart (cello) en met opnieuw Fauré zelf aan de piano. De compositie werd kort na de première gepubliceerd en opgedragen aan de dirigent en pianist, Hans von Bülow.
Fauré’s Vioolsonate nr. 1, zijn eerste meesterwerk, gecomponeerd kort na zijn 30ste verjaardag, werd voor het eerst uitgevoerd in Parijs in januari 1877 door de violiste, Marie Tayau, met Fauré aan de piano. Fauré begon aan zijn 1ste vioolsonate in de zomer van 1875 tijdens een verblijf in Sainte-Adresse bij de familie van Camille Clerc, een vooraanstaande industrieel, en voltooide het werk in de herfst van 1876. Clerc, die op uitstekende voet stond met de gerenommeerde uitgeverij, Breitkopf & Härtel in Leipzig, heeft aanzienlijke inspanningen geleverd om het werk van Fauré gepubliceerd te krijgen. Breitkopf & Härtel was echter alleen bereid om de sonate uit te geven als Fauré afstand deed van zijn honorarium, “M. Fauré is niet bekend in Duitsland en de markt loopt over van dit soort werken, ook al zijn ze vaak inferieur aan deze”. Fauré accepteerde deze voorwaarden en het werk werd uiteindelijk gepubliceerd in februari 1877, slechts enkele weken na de première in januari 1877.
De sonate, een lievelingswerk van Marcel Proust, werd opgedragen aan Fauré’s goede vriend, Paul Viardot, de broer van Marianne Viardot. Een eerste privé uitvoering vond plaats aan de vooravond van de première door Marie Tayau (1855-1892) (foto), in het huis van de Clercs, met Paul Viardot op viool en Fauré zelf aan de piano. Dit privé-optreden werd met levendig enthousiasme onthaald. In augustus 1916, toen Fauré aan zijn tweede vioolsonate begon, had hij als 71-jarige, veel meegemaakt en geleden, niet alleen het uitbreken van de oorlog, maar ook zijn toenemende doofheid die hij, niet altijd met succes, probeerde te verbergen.
Fauré’s Pianokwintet nr. 1 vernieuwde de krachtige concentratie van zijn eerdere pianokwartetten in zijn buitenste bewegingen, terwijl hij in het uitgebreid adagio reeds vooruit keek naar de verfijnde frasering en chromatiek van zijn latere werken. De uitvoering van twee harmonisch progressieve Franse meesterwerken heeft een perfecte balans tussen de 4 strijkers en de piano, waardoor de overmacht van een dominante piano wordt vermeden. De première van Fauré’s kwintet was in maart 1906. Een bewaard gebleven notitieboek bevat ideeën die in de finale zijn gebruikt, samen met schetsen voor het Requiem (Opus 48), wat aangeeft dat pogingen tot het kwintet al van 1887 dateerden. In 1891 overwoog Fauré de toevoeging van een tweede vioolpartij aan een gepland derde pianokwartet, en speelde in dit stadium schetsen van een pianokwintet, op. 60 met het Ysaÿe Quartet. Het werk aan het kwintet duurde tot 1894, maar hield daarna op tot 1903. Het stuk werd uiteindelijk afgerond tegen het einde van 1905 en werd opgedragen aan Eugène Ysaÿe (foto).
De 1ste Sonate voor cello en piano in re klein op. 109 werd gecomponeerd in 1917 in Saint-Raphaël en in Parijs. De première was in november 1917 door Gérard Hekking, cello en Alfred Cortot, piano. Op dit concert ging ook Fauré’s 2de Vioolsonate, opgedragen aan Koningin Elisabeth van België, door Louis Capet en Fauré zelf aan de piano in première. De cellosonate was opgedragen aan cellist Louis Hasselmans die de sonate in 1918 in het Théâtre des Champs-Élysées speelde. De Sonate voor cello en piano nr. 2 in do klein op. 117 werd gecomponeerd in 1921 en werd opgedragen aan de violist en componist Charles Martin Loeffler. Deze werd tijdens een concert van de Société nationale de musique in mei 1922 in première gespeeld door Gérard Hekking cello en Alfred Cortot piano.
De Elegie, op. 24 werd gecomponeerd in 1880. Dit werk heeft een trieste en sombere opening en culmineert in een intense melodie die liefdeswanhoop symboliseert. Ze was oorspronkelijk bedoeld als onderdeel van een onafgewerkte cellosonate. Fauré droeg zijn Elegie op aan de cellis, Jules Loëb (1852-1933), die ze in 1883 in première speelde. Oorspronkelijk geschreven voor cello en piano, werd de Elegie door Fauré voor orkest gearrangeerd in 1895, op verzoek van dirigent Edward Colonne, die deze versie in 1901 voor de eerste keer uitvoerde.
Toen Julien Hamelle, Fauré’s magnifieke Berceuse na zijn eerste uitvoering in februari 1880 uitgaf, verkocht hij in het eerste jaar meer dan 700 exemplaren en werd de berceuse, het meest getranscribeerd stuk van Fauré. De Berceuse, Op. 16, was oorspronkelijk geschreven voor viool en piano, hoewel ze gepubliceerd werd met op het titelblad ‘voor viool of cello’. We kunnen ervan uitgaan dat het in 1879 werd gecomponeerd, en het succes dat het genoot was danig dat algauw transcripties voor andere melodie instrumenten werden gemaakt. Fauré maakte zelf een orkestversie van de pianopartij. Zijn charme en populariteit vestigde de aandacht van de uitgever, Julien Hammelle, die tot 1906 Fauré’s werk zou uitgeven. Dit kleinood gaf Fauré onterecht de naam van saloncomponist, een reputatie die hij lange tijd zou behouden.
De Romance op. 69, werd gecomponeerd in 1894. De originele versie was voor cello en orgel of harmonium, een sonore weerspiegeling van het werk van Fauré als organist aan de Église de la Madeleine in Parijs. Toen het voor de piano werd aangepast, werd de score aangepast om het schrijven tot op zekere hoogte te kunnen invullen (de opeenvolgende akkoorden van het orgel arpeggio’s), en het tempo werd licht verhoogd, van ‘Adagio of Andante’ in het manuscript naar Andante quasi allegretto. De oorspronkelijke versie met orgel moest tot het jaar 2000 wachten voor de eerste publicatie. Als echte miniatuur legt het stuk meer nadruk op lyriek dan op technische vaardigheid. Het thema was niet nieuw: Fauré had het eerder gebruikt in zijn toneelmuziek voor “Shylock”, een aanpassing van Shakespeare’s “Merchant of Venice”, waar het in Act III, Scene 2 voorkomt. Hij gebruikte het opnieuw in zijn lied/Mélodie “Soir” op een gedicht van Albert Samain.
Gabriel Fauré’s Pianotrio in re klein, op. 120 was een van zijn late kamermuziekwerken. Het eerste openbare optreden werd gegeven door pianiste Tatiana de Sanzévitch, samen met Robert Krettly en Jacques Patté, in mei 1923, voor de Société Nationale de Musique, ter ere van de 78ste verjaardag van de componist. De maand daarop werd het uitgevoerd door het trio Alfred Cortot, Jacques Thibaud en Pablo Casals. Het werk werd opgedragen aan de kunstenares, Claude Vignon, pseudoniem van Marie-Noémie Cadiot (1828-1888) (foto), de weduwe van de voormalige Franse premier, Maurice Rouvier.
Het Strijkkwartet in mi klein, op. 121, voltooid in 1924, kort voor zijn overlijden op 79-jarige leeftijd, was Fauré’s laatste compositie. Zijn leerling Maurice Ravel had in 1903 zijn strijkkwartet aan Fauré opgedragen, en hij en anderen drongen er bij Fauré op aan er zelf een te componeren. Hij weigerde, omdat hij het te moeilijk vond… Toen hij uiteindelijk besloot het te componeren, deed hij dat vol angst. Het kwartet bestaat uit drie delen, waarbij het laatste deel de functies van scherzo en finale combineert. Het werk is een intieme meditatie over de laatste dingen, en in alle opzichten, een buitengewoon werk, etherisch en buitenaards, met thema’s die voortdurend naar de hemel lijken te worden getrokken.
Inhoud :
Romance in A major for cello & piano, Op. 69
Cello Sonata No. 1 in D minor, Op. 109
Élégie in C minor, Op. 24
Cello Sonata No. 2 in G minor, Op. 117
Sérénade, Op. 98
Papillon, Op. 77
Berceuse, Op. 16
Piano Quartet No. 1 in C minor Op. 15
Piano Quartet No. 2 in G minor, Op. 45
Piano Quintet No. 1 in D minor, Op. 89
Piano Quintet No. 2 in C minor Op. 115
Piano Trio in D minor, Op. 120
Dolly Suite, Op. 56
Masques et bergamasques, Op. 112
Souvenirs de Bayreuth
Fantaisie, Op.79
Morceau de lecture
Sicilienne, Op. 78
Après un rêve, Op. 7 No. 1
Sicilienne, Op. 78
Violin Sonata No. 1 in A major, Op. 13
Violin Sonata No. 2 in E minor, Op. 108
Berceuse, Op. 16
Morceau de lecture
Romance in B flat major for violin & piano, Op. 28
Andante in B flat for Violin and Piano Op. 75
Nocturnes Nos. 1-13
Fauré Intégrale de la musique de chambre Éric Le Sage Daishin Kashimoto François Salque Lise Berthaud Quatuor Ebene Alexandre Tharaud Paul Meyer Emmanuel Pahud 6 cd ALPHA1055