Vox Luminis werkt opnieuw samen met het Freiburger Barockorchester en samen vieren ze de muziek voor Hemelvaartsdag. Dit onderwerp inspireerde grote componisten als Johann Sebastian Bach, van wie er vier Hemelvaartcantates bewaard zijn gebleven. De feestelijke en kleurrijke Cantate BWV 128 bv. werd gecomponeerd tegen het einde van Bachs tweede jaar in Leipzig. Het Hemelvaartsoratorium BWV 11 is geschreven voor grotere krachten en eindigt met een triomfantelijk koor. In het geval van Georg Philipp Telemann zijn alleen al voor Hemelvaartsdag ruim dertig cantates bewaard gebleven. De cantate “Ich fahre auf zum meine Vater” werd gecomponeerd in 1721. Het ensemble van Lionel Meunier en het Freiburger Barockorchester geven een vurige weergave van deze boeiende muziek op teksten over het hiernamaals.
Bachs Paasoratorium “Kommt eilet und laufet, ihr flüchtigen Füße” (BWV 249) en zijn Hemelvaartoratorium, “Lobet Gott in seinen Reichen” (BWV 11), worden onterecht overschaduwd door de populariteit van zijn Kerstoratorium. Net als het Kerstoratorium, waren ook die twee oratoria, gedeeltelijk ontleend aan vroegere gelegenheidscomposities. “Lobet Gott in seinen Reichen” (Oratorium auf Himmelfahrts – In Festo Ascensionis) werd op Hemelvaartsdag 19 mei 1735, voor het eerst uitgevoerd.
Dit oratorium met slechts 2 aria’s, “Ach, bleibe doch, mein liebster Leben” (alt) en “Jesu, deine Gnadenblicke” (sopraan), heeft in zijn 6 recitatieven, een doorlopende verhaallijn. Het gebruik van Bijbelse passages, gezongen door een Evangelist, verbond ook dit werk, net als het Weihnachtsoratorium, aan de lutherse traditie van de Historia. Naast Bijbelteksten, koos Bach de hymnen “Du Lebensfürst, Herr Jesu Christ” uit 1641, van Johann Rist, en “Gott fähret auf gen Himmel” uit 1697, van Gottfried Wilhem Sacer, werkzaam aan het hof in Wolfenbüttel. Rist en Sacer waren onder de namen, Palatin en Hierophilo, beiden lid van het in Wedel (Schleswig-Holstein) opgericht Sprachgesellschaft, “Elbschwanenorden”. Bachs Hemelvaartoratorium met zijn feestelijke structuur en instrumentatie, weerspiegelde de triomfantelijke vreugde van de hemelvaart van Christus, vooral in het openings- en slotkoor, “Lobet Gott in seinen Reichen” en “Wann soll es doch geschehen”.
In zijn tweede ambtsjaar in Leipzig componeerde Bach consequent koraalcantates voor de eerste zondag na Trinitatis tot Palmzondag voor zijn tweede cantatecyclus, maar met Pasen componeerde hij cantates op basis van een vrijere tekst. Daartoe behoorden negen cantates gebaseerd op teksten van de dichter Christiana Mariana von Ziegler, waaronder de hier opgenomen cantate “Auf Christi Himmelfahrt allein”, voor Hemelvaartsdag. Bach heeft de meeste ervan later in zijn derde cantatecyclus ondergebracht, maar deze cantate voor Hemelvaart en de Pinkstercantate BWV 86, liet hij in de tweede cyclus staan, mogelijk omdat ze, net als de zuivere koraalcantates, begonnen met een koraalfantasie, terwijl de andere vaak openden met een solo-deel voor de bas als Vox Christi.
Telemann ging in 1701 naar Leipzig om aan de universiteit rechten te studeren. Hij componeerde er cantates voor de Thomaskirche en besloot componist te worden. In 1702 stichtte hij een Collegium musicum met studenten, waarvoor hij openbare concerten organiseerde. In hetzelfde jaar werd hij tot artistiek directeur van de Opera van Leipzig benoemd en begon hij aan zijn eerste opera’s. Verder was hij als organist en muziekdirecteur aan de Nieuwe Kerk te Leipzig werkzaam. In 1705 werd hij kapelmeester in Sorau (Zary) aan het hof van Graaf Erdmann II von Promnitz. In Sorau maakte hij kennis met Erdmann Neumeister, van wie hij later teksten als grondslag voor composities gebruikte en die hij in Hamburg zou weerzien. In 1706 werd hij Hofkapelmeester aan het hof van Hertog Johan Willem van Saksen-Eisenach. In Eisenach leerde hij Johann Sebastian Bach kennen.
In 1712 werd Telemann benoemd tot kapelmeester aan de Barfüßer- und Katharinen-Kirche in Frankfurt aan de Main, waar hij spoedig tot stedelijk muziekdirecteur benoemd werd. Later dirigeerde hij het Collegium musicum van het gezelschap “Frauenstein”, waarvoor hij orkest- en kamermuziek componeerde en wekelijks concerten organiseerde. De negen jaren in Frankfurt aan de Main markeren een vruchtbare en belangrijke periode. Hier ontstonden vele kerkmuziekwerken, vooral de cantates en de Brockes-Passion. In 1714 hertrouwde Telemann met Maria Katharina Textor uit Frankfurt. Toen zij er later vandoor ging met een Zweedse officier – een kinderrijk gezin en grote schulden achterlatend, als gevolg van deelname aan een loterij – werd er in Hamburg een collecte voor Telemann gehouden. In 1721 vertrok hij naar Hamburg en werd opvolger van Johann Gerstenbüttel als organist en cantor aan het Johanneum en muziekdirecteur van de vijf evangelisch-lutherse hoofdkerken van de Hanzestad – alleen niet van de rooms-katholieke St. Marien-Dom. Telemann leefde en werkte het grootste deel van zijn leven in Hamburg.
De eerste compositie, die hij vanuit zijn nieuwe functie aan het Hamburgs publiek presenteerde, was zijn Passion Oratorium “Seliges Erwägen”. Het succes was enorm en blijvend, want deze compositie werd één van de meest gespeelde, Duitstalige Passies van de 18de eeuw. Telemanns leidende rol in het muzikaal leven in Noord- en Midden-Duitsland was onomstreden.
Tussen 1716 en 1767 componeerde Georg Philipp Telemann een reeks passies. De werken werden geschreven voor uitvoering in Duitse kerken in de dagen vóór Pasen. Telemann, een productieve componist, schreef meer dan 40 passies voor de kerken van Hamburg, waarvan er 22 volgens de huidige stand van onderzoek zijn overgebleven. Hij componeerde ook verschillende Passie-oratoria. Anders dan de passies bedoeld voor liturgische uitvoering, waren deze niet nauw verbonden aan de letterlijke teksten van de evangeliën. Stilistisch gezien waren er veel verschillen tussen deze werken van Telemann en de passies van Johann Sebastian Bach. Er zijn meer overeenkomsten met de passies van C.P.E. Bach. De Telemann Passies waren in tegenstelling tot de Leipzig Passies van J.S. Bach, niet gecomponeerd voor gebruik in de context van een liturgische Vespersdienst, maar eerder in de reguliere kerkdiensten voor de vijf belangrijkste kerken in Hamburg voor de zondagen van de vastentijd.
De populairste, religieuze composities van Telemann waren, in termen van aantoonbare uitvoeringen en bewaarde kopieën, zijn “Brockes-Passion” (1716), “das Selige Erwägen” (1722), “der Tod Jesu” (1755), de “Donner-Ode” (1756), “Das befreite Israel” (1759), “Der Tag des Gerichts”(1762) en zijn “Der Messias” (1759) op een tekst van Friedrich Gottlieb Klopstock. Om aan de vraag van de vele kleinere kerken en van de educatieve doeleinden voor huishoudelijk gebruik te voldoen, componeerde Telemann reeksen cantaten voor kamermuziek bezetting, zoals bv. tussen 1725 en 1732, “Der harmonische Gottesdienst”. “Die Auferstehung und Himmelfahrt Jesu” op tekst van Friedricht Wilhelm Zacchariae, door tijdgenoten al beschouwd als een hoogtepunt in Telemanns oeuvre, werd voor het eerst uitgevoerd op 13 april 1761, een datum die dat jaar precies tussen Pasen en Hemelvaart viel. De hier opgenomen Kantate zu Himmelfahrt “Ich fahre auf zu meinem Vater” TWV 1:825, dateert van 1721.
Bach & Telemann Himmelfahrt Freiburger Barockorchester Vox Luminis Lionel Meunier cd ALPHA1032