Marc’Antonio Ziani (ca. 1653-1715) werd geboren in Venetië. Waarschijnlijk studeerde hij bij zijn oom, de organist Pietro Andrea Ziani (1616-1684). Deze was vanaf 1669, organist van de Basiliek van San Marco en ging later in dienst van Eleonor Magdalena van Neuburg in Wenen.
Van 1686 tot 1691, was Marc’Antonio Ziani maestro di capella van hertog Ferdinando Carlo di Gonzaga (foto) in Mantua, maar ontwikkelde tegelijkertijd zijn carrière als operacomponist in Venetië. In 1700 werd Ziani benoemd tot vice-hofkapellmeister van Leopold I (foto) in Wenen, en op 1 januari 1712 promoveerde Karel VI (foto) hem tot Hofkapellmeister. In die functie werd hij opgevolgd door Johann Fux. Ziani componeerde uitsluitend vocale muziek, waaronder ongeveer 45 opera’s, 16 oratoria , ongeveer 15 missen en meer dan 100 andere religieuze werken. Zijn stijl was veelzijdig en contrapuntisch en instrumentale passages werden vaak breed uitgebreid, waarbij de componist door zijn instrumentatie, ongebruikelijke effecten bereikte.
De Habsburgse dynastie was van de vroege 13de- tot de vroege 19de eeuw, één van de machtigste vorstenhuizen van Europa. Het was ook een belangrijke macht in culturele artistieke aangelegenheden en trok de beste musici en componisten aan. Het muzikaal leven aan het keizerlijk hof in Wenen had weliswaar een sterk Italiaans tintje. Italianen bekleedden de functie van hofkapelmeester en de positie van hofcomponist werd nog steeds gedomineerd door Italianen.
In de late 17de– en 18de eeuw genoot Wenen aanzienlijke economische welvaart. Na het opheffen van de belegering van Wenen in 1683 en de beslissende nederlaag van de Turkse strijdkrachten in Boeda in 1686, breidden de Habsburgers hun gebieden naar het oosten uit, in de veronderstelling dat in de landen die voorheen protestants of moslim waren en vanuit Istanboel regeerden, het katholicisme verspreid kon worden. De Habsburgse vorsten bevonden zich op het hoogtepunt van hun macht. De katholieke kerkmuziek was in Wenen al lang gecultiveerd, maar tijdens de periode in kwestie begon het een Italiaanse flair aan te nemen, met obgligato-instrumentale gedeelten die solo-delen van de mis en andere liturgische muziek vergezelden.
Het oratorium “Juditha Triumphans” was ongetwijfeld het hoogtepunt van Vivaldi’s vocale productie. De grote schoonheid van zijn aria’s en koorpartijen, de compacte dramatische kwaliteit van zijn recitatieven en de rijkdom aan instrumentatie maakten het tot één van de meest intense en fascinerendste voorbeelden van het genre. Het droeg bij tot de bevestiging van Vivaldi als één van de grootste componisten van barokke vocale muziek. Het verhaal van de Bijbelse heldin Giuditta, die de Assyrische generaal Holofernes verleidde en onthoofde toen zij hem na een banket in een dronken toestand vond, waardoor de Israëlische stad Bethulia werd bevrijd, was al lang een klassieker van het repertoire van het oratorium, vooral als het ging om het vieren van heroïsche en oorlogszuchtige deugden, onderwerpen die vóór Vivaldi reeds werden gebruikt door componisten als Marc’Antonio Ziani (1686) en Alessandro Scarlatti (1695 en 1700), en na Vivaldi, toen Metastasio’s libretto “La Betulia liberata” enorm succes genoot, met name dankzij de composities van Jommelli en Mozart.
In de tweede helft van de 17de eeuw werden oratoria een belangrijk onderdeel van het muzikaal en religieus leven aan het Habsburgse hof. Oratoria werden gewoonlijk alleen tijdens de vastentijd uitgevoerd, toen de hofopera gesloten was. Tijdens de Goede Week werd echter vaak een variant van het genre, het sepolcro, uitgevoerd. Voor het jaar 1706, componeerde de toenmalige Habsburgse vice-kapelmeester, Marc’Antonio Ziani, “La Morte vinta sul Calvario”, een compositie voor Goede Vrijdag, kenmerkend voor het Weense hof. Verschillende allegorische figuren zoals “Geloof”, “Menselijke Natuur” en “De Ziel van Adam” gaan een retorisch dispuut aan met de duivel, die zich verheugt in de dood van Christus. De tekst is van grote poëtische kracht, onderstreept door Ziani’s prachtige muziek, die zeer kleurrijk en contrastrijk is met obbligato instrumentale partijen en geraffineerd contrapunt.
Solisten zijn:
Maximiliano Baños, La Morte
Vincent Bouchot, La Natura Umana
Dagmar Šašková, La Fede
Yannis Francois, Il Demono
Capucine Keller, L’Anima d’Adamo
De Franse dirigent en koordirigent, Étienne Meyer (1976), geboren in Nancy, studeerde eerst trompet, contrabas, en orkest- en koordirectie aan het nationaal conservatorium van de regio Metz, aan het nationaal conservatorium van de regio Nancy en aan het conservatorium van Luxemburg. Hij vervolgde zijn studie aan het Nationaal Muziekconservatorium in Lyon. In 2008 richtte hij samen met Judith Pacquier (samen op de foto), het ensemble “Les Traversées Baroques” op, waarmee hij talrijke concerten geeft in Frankrijk en Europa. Hij is sinds januari 2012, ook de muzikaal leider van het Chœur de la Maîtrise de Dijon. Hij componeert filmmuziek, met name voor cine-concert met werken als “The Phantom of the Opera” van Rupert Julian, “Juve against Fantômas” van Louis Feuillade, “Le Ballon rouge” van Albert Lamorisse, of voor cartoons als “Pat a Mat” van Lubomír Beneš en Vladimír Jiránek of “Le Criquet” van Zdeněk Miler.
Marc Antonio Ziani La morte vinta sul Calvario (Sepolcro, Vienna, 1706) Les Traversées Baroques Étienne Meyer & Judith Pacqiuer cd Accent ACC24402