Rond 1270, schreef de beroemde, Vlaamse dichter Jacob van Maerlant (ca. 1230/1235 – ca. 1288-1300), “Der Naturen Bloeme”, een vertaling-op-rijm van het “Liber de natura rerum” van de geleerde Thomas van Cantimpré. Maar, dankzij Maerlant kon iedereen, die geen Latijn kende, nu voortaan lezen over de mens, zoogdieren, vogels, vissen, insecten, bomen, planten, wondervolkeren, monsters, metalen en edelstenen. Maerlant voegde daarenboven details toe over de natuur in zijn omgeving en gaf wijze lessen, die de mens van de natuur kan leren. Ingrid Biesheuvel vertaalde de tekst in modern Nederlands, en schreef voor deze uitgave met veel miniaturen, een hoogst interessante inleiding over de literairhistorische achtergrond. Magistraal!
Een uitvinding van de 12de eeuw, zo hebben sommigen de liefde ooit genoemd. Die uitspraak mag overdreven zijn, toch staat het vast dat troubadours een onuitwisbare invloed hebben uitgeoefend op de Middelnederlandse en Middelhoogduitse poëzie en de wijze waarop de liefde tijdens de middeleeuwen in heel West-Europa bezongen werd. Ook in de Nederlanden. De minnezanger, Hendrik van Veldeke, de mystieke dichteres, Hadewijch, de dichter van het Gruuthuse handschrift, ze zijn vaak gebloemleesd, maar naast hun lyriek, zijn er talrijke liederen bewaard, sommige heel conventioneel, andere uiterst geraffineerd, die begraven liggen in weinig toegankelijke tekstedities of in hypergespecialiseerde wetenschappelijke publicaties.
In de 12de– en de 13de eeuw bloeide de hoofse literatuur volop in verschillende genres. Men onderscheidt de matière de France (verhalen over Karel de Grote en zijn ridders), de matière de Bretagne (verhalen over koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel) en de matière de Rome (gebaseerd op de klassieke mythologie). In de late periode van het Oudfrans deed de ridderroman zijn intrede. Hierin werd in plaats van het verleden de voor die tijd moderne ridderwereld beschreven in geïdealiseerde vorm. De “Roman de la Rose” is hier een voorbeeld van.
Jacob van Maerlant, die o.a. in het Middelnederlands schreef, maakte in veel van zijn werken gebruik van gezaghebbende wetenschappelijke werken. Zo deed hij dat ook in Der naturen bloeme. De wetenswaardigheden die hij ons voorschotelt, heeft hij voor het grootste deel niet zelf verzonnen, maar bijeengesprokkeld uit geleerde boeken. De belangrijkste bron voor Maerlants werk over de natuur was “De natura rerum” (Over de aard van de dingen), van de geleerde, Thomas van Cantimpré, die het schreef tussen 1225 en 1241.
Thomas van Cantimpré, ook bekend als Thomas Cantimpratensis, Thomas Brabantinus of Thomas van Bellenghem (1201 – Leuven (?), circa 1272) was een Zuid-Nederlands geestelijke, schrijver en theoloog. Hij was suffragaanbisschop van Kamerijk en afkomstig uit Bellingen bij Sint-Pieters-Leeuw in Brabant, vanwaar ook zijn bijnaam “van Brabant”. Zijn liber de natura rerum (Boek over de natuur der dingen) werd opgetekend tussen ongeveer 1230 en 1245. In deze encyclopedie vatte hij de natuurkundige kennis van zijn tijd samen.
Thomas van Cantimpré beschreef de mens, het dierenrijk, flora, stenen, metalen, astronomische fenomenen, weersverschijnselen, maar ook fantasiecreaturen, die onbekende aardstreken zouden hebben bevolkt. Fantasiewezens, zoals cyclopen, kannibalen en hoofdlozen, waren in de oudheid verzonnen en gingen in de middeleeuwen nog voor ‘echt’ door. Hij gebruikte deze schepselen om er moralistische opmerkingen aan te verbinden. Het geheel was bedoeld als een inleiding tot de natuurkunde voor geestelijken.
Rond 1270, schreef Jacob van Maerlant “Der naturen bloeme”, een titel die je zou kunnen vertalen als: Het mooiste uit de natuur. In dertien boeken (hoofdstukken), samen ruim 16.500 versregels, vertelde van Maerlant op zijn beurt achtereenvolgens over de mens, viervoetige dieren, vogels, zeemonsters, vissen, slangen, insecten, gewone bomen en specerijbomen, geneeskrachtige kruiden, vermaarde bronnen, waardevolle stenen en metalen. Wat Maerlant systematisch wegliet uit de teksten van Cantimpré, waren de uiteenzettingen over theologische verbanden, etymologie, humorenleer, anatomie, metallurgische eigenschappen en de voortplanting. Van de zuiver wetenschappelijke lemma’s heeft Maerlant helaas ook niets overgenomen.
Maerlant begint zijn werk met de mens: de bekroning van de natuur. Daarbij heeft hij het uitgebreid over de verschillende wonderbaarlijke volkeren die (volgens zijn bronnen) de aarde bevolken. Een bonte stoet trekt aan ons voorbij. Zo bestaan er mensen die hun ouders doden wanneer die op hoge leeftijd zijn gekomen en hen vervolgens opeten. ‘’Dat is daar een goede gewoonte’, aldus Maerlant, ‘als je dat nalaat, doe je het fout!’ Er bestaan reuzen en dwergen, mensen die rauwe vis eten en zeewater drinken, mensen die aan iedere voet maar vier tenen hebben, vrouwen die kinderen met grijs haar baren, dat zwart wordt als ze ouder worden. De verhalen die Maerlant opdiste, komen ons nu ongelooflijk voor. Toch gold dit in de 13de eeuw als serieuze wetenschap. Dit Middelnederlands meesterwerk sloot nl. aan bij een wetenschappelijke traditie, die al eeuwen oud was. Ze vond haar oorsprong in de ideeën van de Griekse filosoof Aristoteles en in de geschriften van kerkvaders en andere gezaghebbende auteurs uit de Oudheid en de middeleeuwen.
Ingrid Biesheuvel (1951) (foto) was werkzaam aan de Universiteit Utrecht als onderzoeks medewerker van Frits van Oostrom en vertaalde talloze literaire teksten uit het Middelnederlands. In 2012 verscheen haar “De ridders van de Ronde Tafel. Arturverhalen uit de Lage Landen” met vertalingen van negen (voornamelijk 13de-eeuwse) ridderromans, waaronder de Arthurroman, “Ferguut”, de Ridder met het Witte Schild. Voor dit werk ontving ze in 2012, de Gerrit Komrij-prijs.
Jacob van Maerlant Der Naturen Bloeme Ingrid Biesheuvel 288 bladz. geïllustreerd uitg. Walburg Pers ISBN 9789464563214