“Voor mij is het air de cour een van de mooiste creaties van de Franse kunst. Ik heb deze melodieën uit de tweede helft van de zeventiende eeuw verzameld om de verkenning te voltooien die begon met Et la fleur vole (begin zeventiende eeuw, ALPHA314) en A l’ombre d’un ormeau (begin achttiende eeuw, ALPHA342)”, vertelt Francois Lazarevitch in de inleiding van deze nieuwe release.
“Ik ben vooral geïnteresseerd in het combineren van de kwaliteiten van klank en adem van stem en fluit”. Liefdesliederen, dansmelodieën en brunettes met pastorale thema’s volgen elkaar op in een programma dat tegelijk ontroerend en erudiet is. Deze miniaturen worden schitterend vertolkt door de twee uitmuntende zangers die zich bij de instrumentalisten (luit, fluit, musette, harp, gamba) van Les Musiciens de Saint-Julien voegen, de sopraan Julie Roset en de mezzo Lucile Richardot. La brunette, ook wel “tendre air” genoemd, was een populair Frans liedje, vaak in een pastorale toon. Het was een korte compositie, voor één, twee of drie stemmen, met of zonder basso continuo. De brunette ontleende haar naam aan het vrouwelijk ideaal van de ‘kleine brunette’ uit de middeleeuwse poëzie. Nummers van het genre riepen vaak een ‘mooie brunette’ op, vandaar hun titel. De naam kwam van de laatste twee regels van de eerste strofe van het lied, getiteld “Le Beau berger Tircis”.
“Le Beau berger Tircis” werd in 1628 gepubliceerd door Pierre Ballard in het zevende boek van Airs de cour (verschillende auteurs), en in de 17e eeuw werd de term brunette synoniem met chanson d’amour op een eenvoudig en natuurlijk deuntje. Het genre, teder en licht, werd vooral gepopulariseerd door de Parijse uitgever Christophe Ballard, die in de 18de eeuw, talrijke collecties brunettes publiceerde (drie volumes “Brunettes ou petits airs tendres, avec les doubles et la Basse-Continue; mêlées de Chansons à danser”). Bewijs van zijn populariteit was, dat de brunette bv. diende als een educatief voorbeeld voor de realisatie van een basso continuo, in de “Principes de l’Accompagnement du clavecin” (1719) van Jean-François Dandrieu (1681/1682-1738, 13 brunettes). De brunette werd ook geïntroduceerd in de opera, door Lully en Rameau onder de naam “gavotte tendre”, evenals in de opéra-comique, en werd ook instrumentaal, op het klavecimbel (ingevoegd in bijvoorbeeld suites), op de fluit, hobo of viool, gebruikt door Michel Blavet en Michel Pignolet de Montclair. Het woord ‘brunette’ werd in de tweede helft van de 18de eeuw geleidelijk vervangen door “Romance”.
De term ‘brunette’ verwees naar een muzikale vorm die van het einde van de 17de eeuw tot het begin van de 18de eeuw zeer in de mode was. Het genre, een teder liedje over liefdes- of natuurthema’s, dat alleen gezongen kon gezongen worden, of enkel begeleid door een harmonisch instrument, was ontstaan uit het air de cour.
Op het programma staat werk van Bertrand de Bacilly (1621-1690), Antoine Boësset (1586-1643), Joseph Chabanceau de la Barre (1633-1678), Ennemond Gaultier (le vieux) (1575-1651), Michel Lambert (1610–1696), Jean-Baptiste Lully (1632-1687) en Robert de Visée (ca.1655-ca.1732).
Het Air de cour en aanverwante genres waren in de Franse barokperiode heel populair. Alleen al het aantal exemplaren van de meeste van deze collecties dat in veel Europese bibliotheken wordt bewaard, zegt iets over de verspreiding en populariteit van dit repertoire. Van de vele verzamelingen drink- en dansliederen uit die periode, zijn die van Boyer ritmisch en harmonisch waarschijnlijk de meest interessante. De teksten die hij op muziek zette, waren daarenboven over het algemeen verfijnder dan deze van veel van zijn tijdgenoten. In de tweede helft van de 17de eeuw evolueerden de airs de cour tot airs sérieux, met basso continuo.
Het “Recueil de chansons à boire et danser” van Jean Boyer, werd in 1636 uitgegeven door Ballard, met het opschrift “Recueil de chansons à boire et danser de Jean Boyer, de la Musique de la chambre du Roy, & de la Reyne, Dédicace à Monsieur de Flotte, gentilhomme ordinaire de la maison de Gaston d’Orléans, avec quelques pièces liminaires, contient 26 chansons pour boire à 2 voix dont 3 pour Gaston d’Orléans, et 25 chansons à danser à 1 voix”. Het 2de livre des chansons à danser et à boire werd in 1642 uitgegeven door Ballard, met als inhoud, 31 chansons pour danser, 4 courantes pour danser, 2 sarabandes, toutes à 1 voix, et 7 chansons pour danser à 2 voix. Ballard was ook de uitgever van Boyers “Airs de différents auteurs, mis en tablature de luth par eux-mêmes” en “Airs à 4 parties, par Jean Boyer parisien”.
Het Franse hof en de aristocratische salons waren getuige van een buitengewone artistieke bloei in deze periode, wat leidde tot de ontwikkeling van de air de cour in de vocale muziek. Vóór Versailles was het Louvre paleis in het Koninkrijk Frankrijk, hét epicentrum van de macht. Het was een echt ceremonieel theater, waar muziek door zijn pracht en praal, indruk maakte. Tijdens het bewind van Louis XIII schaarde zich rond genres als het air de cour en het ballet, de elite onder de componisten van de “style de cour”, o.a. Moulinié, Guédron en Chancy. De beroemdste onder hen, Boësset, leidde het polyfoon air de cour, geërfd van de Renaissance, o.a. door contrafacten (liederen met een nieuwe tekst op een bestaande melodie), naar een meer intiem, solistisch genre.
De term Air à boire werd tussen het midden van de 17de- en het midden van de 18de eeuw, gebruikt voor een “drinklied”. Dit waren over het algemeen strofische, syllabische liederen op lichte teksten. Zijn voorganger was het chanson pour boire, met dat verschil dat chansons pour boire voor één stem waren met luitbegeleiding, terwijl airs à boire over het algemeen voor meer dan één stem waren gecomponeerd. Airs à boire werden over het algemeen gecontrasteerd met airs sérieux, met typisch teksten over liefde, pastorale scènes en politieke satire. De meeste airs à boire kwamen voor in publicaties uit Parijs, en waren voor één tot drie stemmen en luitbegeleiding. In de jaren 1690 waren airs à boire zo populair dat om de drie maanden, nieuwe collecties in Parijs werden gepubliceerd. In de periode dat de term werd gebruikt, werden meer dan 250 liedbundels gepubliceerd met de titel “Airs sérieux et à boire”. Componisten die productief waren in het genre waren Marc-Antoine Charpentier (38 composities), André Campra, François Couperin, Jean-Fery Rebel, Henry Desmarest, Jean-Baptiste Drouart de Bousset, Michel Lambert, Etienne Moulinier, Sébastien Le Camus en Sébastien de Brossard.
De Franse fluitist en doedelzakspeler, François Lazarevitch (foto), heeft zijn interesses uitgebreid met traditionele muziek uit het Europees verleden en zijn interacties met barokmuziek. Hij is artistiek leider en leider van het ensemble Les Musiciens de Saint-Julien, dat hij in 2005 oprichtte. Op zijn zestiende ontmoette Lazarevitch Antoine Geoffroy-Dechaume (1905-2000), de bekende organist en klavecinist en pionier op het gebied van historische uitvoeringen in Frankrijk. Hij ging studeren aan conservatoria in Toulouse, Versailles, Brussel en Parijs. Onder zijn leraren waren Barthold Kuijken, Daniel Brebbia en Jean-Christophe Maillard. Lazarevitch zette zijn opleiding voort door samen te werken met traditionele muzikanten en dansers, waarbij hij zich bezighield met volksblaasinstrumenten, waaronder de Ierse fluit en de doedelzak. Het resultaat was een stijl die barokmuziek en de vaardigheden van traditionele musici combineerde. Hij werkte ook met zangers van traditioneel repertoire en verdiepte zich o.a. in Indiase muziek.
De coloratuursopraan, Julie Roset, begon aan de Maîtrise de l’Opéra d’Avignon en studeerde in 2016, af in bij Valérie Marestin. Ze maakte kennis met oude muziek door Monique Zanetti en studeerde af aan de Haute École de Musique in Genève (2019, klas van Lucien Kandel). Ze won in 2016 drie prijzen op het Concours Jeunes Espoirs de l’Opéra d’Avignon, en in 2019, drie prijzen op de Corneille Competition. Ze nam “Lettera amorosa” (2017), “Madrigaux d’Arcadelt” (2018) op met Cappella Mediterranea (o.l.v. L. Garcia Alarcon), en andere met de ensembles Correspondances en Holland Baroque. Met Clematis bracht ze in 2020 haar eerste solo cd, “Nun Danket Alle Gott” uit. In 2019 zong ze met het Ensemble Pygmalion (R. Pichon) op het slotconcert van het Festival d’Aix-en-Provence, en trad in 2020, toe tot de Juilliard School, bij de Canadese sopraan, Edith Wiens (1950), (Chair of Voice at the Juilliard School).
De Franse mezzosopraan Lucile Richardot studeerde in Parijs aan de Maitrise de Notre/Dame. Zij specialiseerde zich in de oude muziek en in 2011 richtte zij haar eigen ensemble op, Tictactus, bestaande uit haarzelf en twee theorbespelers. Hoewel gespecialiseerd in barokmuziek, zingt Lucile van Middeleeuws tot hedendaags. Ze zingt regelmatig met diverse Franse ensembles zoals Les Solistes XXI, Correspondances, Pygmalion en Les Arts Florissants. Met deze laatste groep onder leiding van Paul Agnew werkte ze mee aan de integrale uitvoering van alle madrigalen van Claudio Monteverdi. Door deze zelfde Paul Agnew werd ze uitgenodigd om met het Liverpool Symphony Orchestra de Johannes Passion van Bach uit te voeren. Lucile Richardot is ook zeer bekwaam in de opera. Zij zong rollen in barokopera’s van Lully, Purcell, Mazzochi en anderen. Daarnaast is ze ook regelmatig te horen in hedendaags werk op allerlei festivals in Frankrijk. Naast opera geeft Lucile ook recitals met liederen en concerten waarbij ze de solo ’s verzorgt in oratoria en passies, o.a. bij Collegium Vocale Gent onder leiding van Philippe Herreweghe. Lucile Richardot kenmerkt zich door een grote bescheidenheid en collegialiteit.
Tracklist:
Joseph Chabanceau de la Barre: Sarabande “Le Digne objet pour qui mon coeur soupire”
Honore d’Ambruis / Jean-Baptiste Lully / Bertrand de Acilly: Suite en La
Robert de Visee / Nicolas le Begue / Michel Lambert / Jean-Baptiste Lully / Antoine Boesset / Charles Couperin / Mademoiselle de la Chataingeraye / Anne Dancian Philidor: Suite en Re
Bertrand de Bacilly / Ennemond Gaultier / Jean-Henry Danglebert: Suite en La
Jean-Baptiste Lully / Gaultier de Marseille: Suite en Sol
Robert de Visée / Bertrand de Bacilly: Suite en Do
Doux Silence Julie Roset Lucile Richardot Les Musiciens de Saint-Julien François Lazarevitch cd Alpha1035