In 1910 schreef de Italiaanse dichter Gabriele D’Annunzio een toneelstuk over het martelaarschap van Sint-Sebastiaan. Hij schakelde Claude Debussy in als componist en de “Mystère en cinq mansions composé en ritme français” ging kort daarna in 1911, in première. De tekst combineerde en verweefde christelijke en heidense tradities, waarbij hij speelde met zowel de flair van de oudheid als met de fascinatie van het exotische.
Aan het begin van zijn carrière werd de jonge Debussy omschreven als een impressionist, als het muzikaal equivalent van het impressionisme in de figuratieve (schilder) kunst. Dit was begrijpelijk, maar vanwege zijn connecties met Mallarmé en Maeterlinck, paste dat niet helemaal, in die mate zelfs, dat hij later eerder als symbolistisch kunstenaar zou worden gedefinieerd. Over het algemeen is het zelfs de symbolistische beweging die de kunst van Debussy het beste beschrijft. Debussy componeerde zijn eerste meesterwerk, de cantate “La Damoiselle élue”, op “The blessed damozel”, een gedicht uit 1847, van de Engelse dichter, illustrator, schilder en vertaler, Dante Gabriele Rossetti (1828-1882), de meest vooraanstaande figuur van de Preraphaelitische beweging. De om zijn schoonheid en tederheid geprezen cantate, “La Damoiselle élue”, uit 1887-1888, opgedragen aan Paul Dukas, was het eerste grote succes van de jonge Claude, (toen nog Achilles) Debussy (première in Parijs in 1893).
De jonge Debussy liet verschillende symbolistische opera’s en muziek bij toneelwerken onvoltooid, de opera’s “Hélène” (1881), naar Leconte de Lisle, “Diane au bois” (1881-1886) en “Hymnis”, beide naar Théodore de Banville (1882), “Salammbô” 1885, naar Gustave Flaubert en “Rodrigue et Chimène” (1890-1893) op een libretto van Catulle Mendès. Later volgden “La tragédie de la mort” (1899), muziek (Berceuse) bij het toneelstuk van René Peter (1872-1947), “Le Diable dans le beffroi” (1902-1911), naar Poe’s “The Devil in the Belfry” en “La Chute de la maison Usher” (1908-1917), naar Poe’s “The Fall of the House of Usher”, “Psyché” (1913), muziek bij het toneelstuk van Gabriel Mourey (verloren gegaan), en “No-Ja-Li ou Le palais du silence”, Chinees ballet uit 1914.
“Le Martyre de Saint Sébastien” is een muzikaal mysteriespel in vijf akten op tekst van de Italiaanse auteur Gabriele D’Annunzio, die destijds in Frankrijk woonde. Het mysteriespel was ontworpen voor de danseres Ida Rubinstein. Debussy’s bijdrage was een grootschalige partituur voor orkest en koor, met solo zangpartijen (voor een sopraan en twee alten). Debussy accepteerde de opdracht in februari 1911. Een deel van het materiaal werd georkestreerd door André Caplet. De première bestond uit decors en kostuums ontworpen door Léon Bakst, regie door Armand Bour en choreografie door Michel Fokine. Het orkest stond onder leiding van André Caplet en Désiré-Émile Inghelbrecht leidde het koor.
De katholieke kerk nam aanstoot aan de vertolking van Sébastien, die werd gespeeld door een vrouwelijke, Russisch Joodse danseres Ida Rubinstein (foto), en ook het publiek reageerde aarzelend, zodat noch het toneelstuk van D’Annunzio (foto), noch de muziek van Debussy een plaats in het concertzaalrepertoire veroverde. Debussy zelf was erg gesteld op zijn werk en stelde al snel een orkestsuite samen, de “Fragments symphoniques”, waarin enkele centrale nummers van de toneelmuziek voor orkest werden aangepast. Bovendien creëerde Désiré-Emile Inghelbrecht een concertversie die de tekst radicaal inkortte, waardoor deze naast de muziek van Debussy werd teruggebracht tot ongeveer 15 minuten recitatie. Dat zie je terug in deze opname, die Debussy’s originele muziek naast teksten van schrijver Martin Mosebach plaatst. Deze teksten weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs de loop van D’Annunzio’s stuk, maar vatten eerder centrale aspecten van de Sébastien-legende samen, soms direct, soms abstract.
Sylvain Cambreling, geboren in een zeer muzikale familie in Amiens in 1948, verruilde snel zijn trombone voor het stokje nadat hij in 1974 de tweede plaats behaalde op het internationale dirigentenconcours in Besançon met Berlioz’ “Symphonie fantastique”. Al vijftig jaar wijdt hij zich aan zowel symfonische muziek als opera – altijd met een bijzondere voorliefde voor het hedendaagse. Pierre Boulez benoemde hem in 1976 tot vaste gastdirigent van het “Ensemble intercontemporain”, vervolgens maakte Cambreling zijn debuut bij de Opéra national de Paris in 1978 met Offenbachs “Les Contes d’Hoffmann”, in een productie van Patrice Chéreau. De dirigent werd in 1981 benoemd tot algemeen muziekdirecteur van het Théâtre de la Monnaie in Brussel. Gastoptredens brachten hem naar de Metropolitan Opera, La Scala in Milaan, de English National Opera, de Weense Staatsopera, de Lyric Opera of Chicago en herhaaldelijk naar Parijs.
Cambreling was artistiek directeur en algemeen muziekdirecteur van de Oper Frankfurt van 1993 tot 1997, gedurende welke tijd hij voor het eerst door het tijdschrift “Opernwelt” werd uitgeroepen tot Dirigent van het Jaar en het operahuis werd uitgeroepen tot Operahuis van het Jaar. Van 1999 tot 2011 was hij chef-dirigent van het SWR Symfonieorkest Baden-Baden en Freiburg, met wie hij de orkestwerken van Messiaen opnam, waarvoor hij in 2009 de Echo Klassik en German Record Awards ontving, en de MIDEM Classical Award voor hedendaagse muziek in 2010. Cambreling werd herhaaldelijk uitgenodigd op talrijke festivals en kon zo zijn artistieke aanbod op het gebied van opera en symfonische muziek uitbreiden. Cambreling keert in 2024 terug naar Salzburg – met Klangforum Wien, voor wie hij ruim twintig jaar als vaste gastdirigent fungeerde. Cambreling is sinds 2018 chef-dirigent van de Symphoniker Hamburg – en heeft zijn contract verlengd tot 2028.
Claude Debussy Le Martyre de Saint-Sébastien Sylvain Cambreling SWR Sinfonieorchester Baden-Baden und Freiburg Collegium Vocale Gent, Heidi Grant Murphy Dagmar Pecková Natalie Stutzmann Dörte Lyssewski SWR Music SWR19149CD