Deze cd van Yuri Zhislin met muziek van Béla Bartόk is een viering van muzikale universaliteit. Dit programma, waarin Zhislin op zowel viool als altviool speelt, overstijgt nl. grenzen en weerspiegelt een niet aflatende toewijding aan het delen van muziek tussen culturen. Deze cd werd in juni 2021 opgenomen in de Mosfilm Studios in Moskou en legde een moment van artistieke eenheid vast.
Op het programma staat Bartóks uniek Altvioolconcerto, een postuum meesterwerk, voltooid door Tibor Serly. Dit aangrijpend werk, ontstaan te midden van Bartóks worsteling met ziekte en ballingschap, verkende het emotioneel spectrum en de veelzijdigheid van de solo-altviool en bood een diepgaande reflectie op de menselijke geest. Bartóks Vioolconcerto nr. 1 bevatte de vroege samensmelting van volkse invloeden en modernistische innovatie. Het programma wordt afgesloten met Zhislins eigen arrangementen van Bartóks 6 Roemeense volksdansen, een verrukkelijke verkenning van traditionele melodieën, die de toewijding van de componist aan het behoud van etnische melodieën verklankte.
De Bartóks verbleven in totaal drie zomers in Saranac Lake. Daar componeerde hij in een hut of componeerhuisje (cfr. Mahlers “komponierhäuschen” in Steinbach am Attersee), zijn aandoenlijk altvioolconcerto voor de waardevolle Amati-altviool van William Primrose (1903-1982), en het wondermooi, derde pianoconcerto voor Ditta. Van beide werken werd de instrumentatie voltooid door de Amerikaans-Hongaarse altist en componist Tibor Serly (1901-1978).
De altviolist, Primrose (foto’s) vroeg Bartók in de winter van 1944, om een concerto te componeren. Ze wisselden verschillende brieven en in één daarvan, deze van 8 september 1945, beweerde Bartók dat hij er bijna klaar mee was en alleen nog de orkestratie moest voltooien. Uit de schetsen blijkt dat dit niet echt het geval was. Bartók leed nl. aan de terminale stadia van leukemie toen hij aan het concerto begon en liet bij zijn overlijden alleen schetsen na. Nadat Bartók overleden was, voltooide zijn goede vriend, Tibor Serly het werk in 1949. Een eerste herziening werd gemaakt door Bartóks zoon Peter en Paul Neubauer in 1995, en het werd opnieuw herzien door Csaba Erdélyi. Het concerto ging in december 1949 in première door Primrose en het Minneapolis Symphony Orchestra, onder leiding van Antal Doráti.
Het concerto bestaat uit drie bewegingen, en Bartók schreef in een brief van 5 augustus 1945 dat het algemene concept “een serieus Allegro, een Scherzo, een (vrij kort) langzaam deel en een finale is die begint met Allegretto en het tempo ontwikkelt tot een Allegro molto. Elke beweging, of tenminste 3 daarvan, wordt voorafgegaan door een (korte) terugkerende inleiding (meestal solo voor altviool), een soort ritornello”. (Het bovengenoemde idee van een thematische inleiding op elk deel werd ook gebruikt in Bartóks Strijkkwartet nr. 6.)
Het eerste deel is in een losse sonatevorm. Het tweede deel is aanzienlijk korter en wordt afgesloten met een zeer kort scherzo-deel met een attacca in het derde deel. De eerste en de derde beweging zouden losjes een zin bevatten die doet denken aan het Schots deuntje “Gin a Body Meet a Body, Colmin ‘Thro’ the Rye.”, waarschijnlijk ter ere van de Schotse Primrose, geboren in Glasgow.
Wist u trouwens dat de altviool het oudste lid is van de vioolfamilie? De viool en de cello ontstonden pas later. De altviool behoort van oudsher tot de familie van de viola da braccio’s ter onderscheiding van viola da gamba’s die op een bankje geplaatst werden en later tussen de knieën werden geklemd. Het instrument is in Italië ontstaan omstreeks 1530. De oudst bewaard gebleven exemplaren, uit de tweede helft van de 16e eeuw, zijn van de hand van de Italianen Andrea Amati (ca. 1505-ca. 1578) en Gasparo da Salò (1540-1609). Viola da braccio’s werden in verschillende afmetingen gebouwd die genoemd werden naar hun bereik. Zo was er een alto di viola da braccio (“hoge armviool”) en later een soprano di viola da braccio (die al spoedig violino of “viool” zou gaan heten). De grote Italiaanse vioolbouwers uit de 17de en 18de eeuw, zoals Stradivarius, Amati, Carlo Giuseppe Testore en Gasparo da Salò, bouwden dan ook ook altviolen.
Weinig violisten spelen Bartóks Eerste Vioolconcerto uit 1908, een werk met gekwelde lyriek, gecomponeerd als een muzikale liefdesbrief aan de Hongaarse violiste Stefi Geyer (1888-1956) (foto), op wie de componist waanzinnig verliefd was. Het Vioolconcerto nr. 1 werd gecomponeerd in 1907-1908, toen Bartók twintig was, en was een uiting van zijn onbeantwoorde liefde voor de jonge violiste Stefi Geyer, die hij in het werk wilde portretteren. Hij had onlangs de muziek van Debussy en Strauss ontdekt en was met zijn vriend en landgenoot Zoltan Kodály, reeds begonnen aan zijn verkenning van volksmuziek. Bartók stuurde op haar verzoek het manuscript op, maar het werd vergeten en ongepubliceerd tot het zijn première beleefde in 1958 in Bazel, twee jaar na het overlijden van Geyer en 13 jaar na het overlijden van Bartók. Bartók gebruikte het Andante als de eerste (“Egy Ideális” (ideaal)) van zijn “Twee Portretten”, op.5 (1909), als het portret van Stefi Geyer (foto). Het tweede deel, “Egy Torz” (ongelijk) naar de laatste uit zijn 14 bagatellen voor piano solo uit 1908, zou gecomponeerd zijn als zijn zelfportret.
Roemeense volksdansen (Dansuri populare românești of Román népi táncok), oorspronkelijk een suite van zes korte pianostukken uit 1915, waren gebaseerd op zeven Roemeense melodieën uit Transsylvanië, oorspronkelijk gespeeld op viool of herdersfluit. De titel was oorspronkelijk “Roemeense Volksdansen uit Hongarije” (Magyarországi román népi táncok), maar deze werd later door Bartók veranderd toen Transsylvanië in 1920, een deel van Roemenië werd.
De 6 dansen zijn:
Bot tánc / Jocul cu bâtă (stokkendans)
De melodie van het eerste deel kwam volgens Bartók uit het dorp Mezőszabad (het huidige Voiniceni) dat deel uitmaakte van de gemeente Mezőcsávás (het huidige Ceuaşu de Câmpie) die zich bevond in de administratieve provincie Maros-Torda in Transsylvanië, en hij hoorde het voor het eerst toen twee zigeunerviolisten het speelden.
Brâul (Sjerpdans)
Het tweede dans is een typische dans uit Roemenië genaamd Brâul, waarvoor traditioneel een sjerp of tailleband werd gebruikt. Deze melodie kwam uit Egres (het huidige Igriş), in de Banat-regio.
Topogó / Pe loc (op één plek)
De derde dans komt ook van Egres (Igriș), maar het thema is veel donkerder en de melodie doet denken aan instrumenten uit het Midden-Oosten, zoals de fluit.
Bucsumí tánc / Buciumeana (Dans uit Bucsum)
De vierde dans kwam uit Bucsony, provincie Alsó-Fehér (tegenwoordig Bucium, provincie Alba in Roemenië).
Román polka / Poarga Românească (Roemeense polka)
De vijfde dans is een oude Roemeense dans vergelijkbaar met de Polka en komt uit Belényes (het huidige Beiuş , in de provincie Bihor), vlakbij de grens tussen Hongarije en Roemenië.
Aprózó / Mărunțel (snelle dans)
De zesde en laatste dans wordt gevormd door twee verschillende melodieën: de eerste uit Belényes (het huidige Beiuş) en de tweede uit het dorp Nyagra (het huidige Neagra) binnen de gemeente Palotailva (het huidige Lunca Bradului). Zowel in de orkestversie als in de originele pianoversie worden de laatste twee dansen attacca uitgevoerd – zonder pauze tussen de bewegingen.
Yuri Zhislin wordt door The Strad geprezen als een ‘virtuoos met een waarlijk romantisch temperament’ en is een gevierd solist en kamermuzikant. Nadat hij in 1991 afstudeerde aan het Royal College of Music, kreeg hij meteen veel lof, waaronder de titel van BBC Radio 2 Young Musician of the Year in 1993, en heeft sindsdien ruim dertig jaar de wereld rondgereisd als artiest en docent.
Bartόk Yuri Zhislin violin/viola State Symphony Capella of Russia, Valery Poliansky, conductor cd Orchid Classics ORC100304