Bruckners nr. 7 betekende in verschillende opzichten een nieuw begin. Ze verschilde niet alleen van zijn voorgangers wat betreft toonspraak en formele structuur, maar het was ook de eerste symfonie die de inmiddels 60-jarige componist het succes bracht dat hij al zo lang miste. Kort na de voltooiing van zijn 7de, componeerde Bruckner de 8e Symfonie, zijn meest uitgebreide. Maar nadat zijn goede vriend, de dirigent Hermann Levi, hem had laten weten dat hij er niet helemaal uitkwam, begon Bruckner – opnieuw geplaagd door zelftwijfel – onmiddellijk met het herzien van de partituur, wat meerdere jaren in beslag nam. De Symfonie nr. 8 bestaat dus in twee versies. Het origineel uit 1887, hier te horen op deze opname onder leiding van Eliahu Inbal, was een van de eerste dirigenten die het opnieuw in de concertzalen bracht.
De symfonieën van Anton Bruckner (1824-1896) bezetten een unieke plaats in de muziekgeschiedenis. Bruckner bracht het classicisme van Beethoven en Brahms samen met de narratieve kracht van Wagner en schonk de symfonie als dusdanig, een nieuwe structurele, persoonlijke en emotionele reikwijdte van een uitzonderlijke intensiteit. Zijn krachtige harmonische taal en zijn indrukwekkende, koperrijke orkestratie, beïnvloed door Richard Wagner, waren vernieuwend en uniek. Bruckners massieve, orkestrale landschappen voelen aan als onstuitbare natuurkrachten, stralend, prachtig en opwindend. Het is muziek met schoonheid en kracht. Gevoelens van eerbied en ontzag worden geaccentueerd door orgelachtige sonoriteiten en stoutmoedige harmonieën. Niet verwonderlijk dat zijn eerste symfonie het publiek op de première in 1868, in Linz, verbijsterde en verwarde.
Bruckners symfonieën vormden de ruggengraat van de laatromantische, symfonische muziek. Tot op zekere hoogte vond hij de symfonie opnieuw uit, iets dat zelfs Liszt of Wagner niet hadden aangedurfd in de nasleep van de baanbrekende meesterwerken van Beethoven, die tot dan toe werden beschouwd als het hoogtepunt en de afsluiting van het genre. Het waren Bruckner en, iets later, Johannes Brahms, die nieuwe methoden zochten en vonden, om het symfonisch genre nieuw leven in te blazen en verder te ontwikkelen. In dit opzicht was de aanpak van Bruckner geheel nieuw.
Vanaf het begin vertrouwde hij op de klank van het groot orkest. In plaats van de afzonderlijke instrumentengroepen te combineren, had hij als organist, de neiging ze van elkaar te scheiden of als orgelregisters aan elkaar te koppelen. Terrasvormige dynamiek, de indrukwekkende en vaak verrassende nevenschikking van piano en forte zonder overgang, was iets dat Bruckner nl. ontleende aan orgelmuziek. Als kerkmusicus had hij nl. nauw contact met deze en andere elementen van de barokmuziek, die hij overnam in zijn symfonieën. Wat de dramaturgische ontwikkeling betreft, raadpleegde hij de deels massieve en deels charmante Grosse C-Dur Symfonie, van Franz Schubert. Het was de organische voortzetting en afwisselende, cyclische verbintenis van thema’s, die Bruckner van Schubert had geleerd, die de ongekende lengtes van zijn symfonieën verklaart.
Na de première in Leipzig en daaropvolgende uitvoeringen in andere Duitse steden, werd nr. 7 gespeeld in Amsterdam, Chicago, New York, Berlijn, Boedapest en Londen. En natuurlijk in Wenen, dat jarenlang zeer kritisch was geweest over de componist Bruckner. Wanneer midden jaren ’80 van de 19de eeuw, Bruckners magistrale 7de symfonie (van deze is er, net als van zijn 6de, maar één versie), een groot succes werd, raakten dirigenten en onderzoekers ook geïnteresseerd in zijn zes andere symfonieën.
Maar, door de kritieken die die symfonieën helaas te verduren kregen van o.a. Eduard Hanslick en de dirigent, Hermann Levi (1839-1900) (foto), besloot Bruckner tussen 1887 en 1891, vier van zijn tot dan toe, tussen 1863 en 1881, gecomponeerde zes symfonieën, te herwerken. De kritiek op Bruckner van zowel Brahms als van vele Weense muziekrecensenten, moet worden begrepen vanuit het Brahms-Wagnerconflict, dat muzikaal Duitsland en Oostenrijk in de tweede helft van de 19de eeuw, in de ban hield. Brahms werd in de pers de hemel in geprezen als hét icoon van de traditie gebonden “absolute”, klassieke muziek.
Wagner en Liszt stonden met hun “Neudeutsche Schule” daarentegen voor muzikale vernieuwing, voor het nieuw “Gesamtkunstwerk” als “Kunstwerk der Zukunft” van het “Bildungsbürgertum”. De term “Neudeutsche Schule” werd bedacht door Franz Brendel (foto), uitgever van het tijdschrift, “Neue Zeitschrift für Musik”. Door de vele kritieken die Bruckner diep kwetsten en waaronder hij heel erg leed, begon de complexe “Wirkungsgeschichte” van zijn symfonieën. Hij begon nl. aan “Änderungen” en “Überarbeitungen” van zijn vroegere symfonieën. Eerst zijn 4de, dan zijn 3de, vervolgens zijn 8ste, die hij op 10 maart 1890 definitief voltooide (de 2de versie dus), en twee dagen later begon hij aan de herziening van zijn lieveling, zijn “keckes Beserl” (jawel, naar eigen zeggen), zijn 1ste symfonie.
Door het opnieuw bewerken van de 8ste symfonie, zijn “Mysterium”, opgedragen aan Keizer Franz Josef, zou Bruckner zijn 9de symfonie niet kunnen voltooien. Vroeg revisiewerk werd uitgevoerd in de eerste beweging met de “Todesverkündigung” en in het scherzo (“Der deutsche Michel träumt ins Land hinaus“). Hij begon in maart 1889 aan de definitieve versie van het adagio met het citaat van Wagners Siegfried-Motief als “Erinnerung an den Meister”, en voltooide de nieuwe versie van de symfonie in maart 1890. De (tweede) versie van 1890 betrof veranderingen in de instrumentatie. Het hout werd drievoudig, de hoorns achtvoudig en de harpen dubbel bezet.
Een beslissende, structurele ingreep betrof de coda (“Totenuhr”, “wie wenn einer im Sterben liegt und gegenüber hängt die Uhr, die, während sein Leben zu Ende geht, immer gleichmäßig fortschlägt…”) van de eerste beweging, en ook het trio (“wo der Michel kurz im Gebet innehält”) van het scherzo, werd geheel opnieuw gecomponeerd. Het adagio behield de thematische elementen maar kreeg een geheel nieuwe structuur. Bovendien werd de toonsoort van de climax van het adagio (Feierlich langsam, doch nicht schleppend) van C groot naar Es groot veranderd, en werd het aantal bekkenslagen van zes (in twee paren van drie) naar twee gereduceerd.
De eerste versie uit 1887, vereiste een instrumentatie met een piccolo in de climax van het adagio, en een verdubbeling van de derde fluit in de finale (“Drei Kaiser-Zusammen-Kunft”), hobo’s, klarinetten, fagotten (met derde verdubbeling als contrafagot in de Finale), en acht hoorns, naast drie trompetten, drie trombones, 4 Wagner-tuba’s en een contrabastuba, samen met pauken, cimbalen, triangel, drie! harpen en strijkers. In de versie uit 1890, schrapte Bruckner de piccolopartij, breidde hij de drievoudige houtblazers uit en vroeg acht hoorns in alle vier de delen. Het was ook de enige symfonie waarin hij de harp gebruikte. De partituur werd voller en grootser met subtielere texturen en harmonieën in het bijzonder bij de houtblazers. De tweede versie uit 1890 werd in 1955 gepubliceerd onder redactie van Nowak.
Eliahu Inbal (1936) studeerde viool aan de Jerusalem Academy of Music and Dance en volgde compositielessen bij Paul Ben-Haim. Daar werd hij ontdekt door Leonard Bernstein die een studiebeurs voor hem verzorgde. Hij studeerde aan het Conservatorium van Parijs en volgde cursussen bij Sergiu Celibidache en Franco Ferrara in Hilversum. In Novara won hij de eerste prijs op de Guido Cantelli dirigeercompetitie van 1963. Inbal werkte eerst veel in Italië, maar debuteerde in 1965 succesvol in Groot-Brittannië met de London Philharmonic. Hij werkte vervolgens met een aantal orkesten in heel Europa en in Amerika. Uiteindelijk werd hij Brits staatsburger.
Van 1974 tot 1990 was hij de voornaamste dirigent van het hr-Sinfonieorchester in Frankfurt. Als eerste nam hij met dit orkest de originele versies van verschillende symfonieën van Anton Bruckner op, waarvoor hij de Jahrespreis der deutschen Schallplatten-Kritik won. Hij heeft ook twee complete cycli opgenomen, elk van de symfonieën van Gustav Mahler en Dmitri Shostakovich. Van 1984 tot 1989 was hij chef-dirigent bij La Fenice in Venetië. In 2007 werd hij hier benoemd tot muziekdirecteur. Van 2009 tot 2012 was Inbal chef-dirigent van de Tsjechische Philharmonic. Inbal was ook de belangrijkste dirigent van het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra van 2008 tot 2014, en is momenteel dirigent van het orkest. Sinds augustus 2019 is hij voor drie jaar chef-dirigent van het Taipei Symphony Orchestra.
Anton Bruckner Sinfonie Nr. 7 E-Dur Sinfonie Nr. 8 c-Moll (1887) Radio-Sinfonieorchester Stuttgart des SWR Eliahu Inbal 2 cd SWR Music SWR 19152CD