575! jaar Koninklijk Deens Orkest wordt gevierd met “Carl Nielsen, The Symphonies”, recordings 1965-2022″, door The Royal Danish Orchestra o.l.v. Thomas Søndergård, Alexander Vedernikov, Leonard Bernstein, Simon Rattle, Michael Boder, Paavo Berglund en Michael Schønwandt, een 4 cd box op het label Naxos.

Carl Nielsen (1865-1931), de belangrijkste Deense componist uit de overgang van de 19de– naar de 20ste eeuw, distantieerde zich sterk van de laatromantiek en oriënteerde zich steeds meer op de nieuwe stromingen in de Europese muziek, zonder ooit zijn zeer persoonlijke en eigenzinnige stijl op te geven. Zijn zes Symfonieën, die naarmate de cyclus vorderde, steeds avontuurlijker werden, waren in wezen tonale, emotionele werken, waarin lange melodielijnen werden afgewisseld met passages van een laaiende energie.

De geschiedenis van het Koninklijk Deens Orkest (Det Kongelige Kapel) gaat terug tot 1448. Daarmee is het, het oudste orkest ter wereld en Carl Nielsen was een van de belangrijke leden. Zijn 16-jarige ervaring als tweede violist van het orkest heeft hem gevormd als componist en het was dan ook dit orkest dat zijn symfonieën aan de wereld introduceerde.

In de loop der jaren vestigde het orkest zich in het Koninklijk Deens Theater. Tot de dirigenten behoorde Christoph Willibald Gluck, die de muziek componeerde voor speciale gelegenheden zoals de viering van de geboorte, in 1749, van de latere koning Christian VII , terwijl hij in Denemarken was. Bij een groeiend aantal opdrachten nam de omvang van het orkest toe. Toen Johann Gottlieb Naumann in de jaren 1780, zijn hervormingen doorvoerde, telde het ensemble 46 leden. Op dat moment werd het koor van de Koninklijke Deense Opera permanent toegewezen aan het Koninklijk Deens Theater. FLÆ. Kunzen introduceerde Mozart in de jaren 1790 in het repertoire van het ensemble.

Met de ambtstermijn van Johan Svendsen, beginnend in 1883, begon een uitgesproken periode van groei en ontwikkeling voor het orkest, waaronder Svendsens introductie van grote symfonische werken in een reeks concerten van het Koninklijk Deens Orkest dat geleidelijk een traditie werd in de wereld van de Deense muziek, terwijl de grote symfonieën het domein van het orkest werden. Frederik IX, van 1947 tot 1972, koning van Denemarken, had een bijzonder nauwe band met het Koninklijk Deens Orkest en zette samen met de leden zijn interesse voor de kunst van het dirigeren voort.

Van de “dreigende storm van genialiteit” van de Eerste symfonie tot de ontwapenende vreemdheid van de Zesde, behoren Nielsens symfonieën tot de belangrijkste in hun genre. Ze zijn hier te horen in opnames die gemaakt zijn met een reeks dirigenten wiens band met Denemarken en Nielsens muziek ongeëvenaard was.

Carl Nielsen (foto) was een professionele violist en dirigent. Aan het conservatorium in Kopenhagen studeerde hij bij Valdemar Tofte (1832-1907) (foto), docent viool aan Det Kongelige Danske Musikkonservatorium, toen de belangrijkste vioolleraar van Denemarken, terwijl hij als dirigent voornamelijk autodidact was. Daarnaast studeerde hij piano aan het conservatorium. Hij was waarschijnlijk niet in staat om zijn eigen grote pianowerken te spelen, en er zijn geen bronnen die te getuigen dat hij ooit als pianist heeft opgetreden, noch privé, noch in het openbaar. In feite is er één uitzondering op deze bewering, er bestaat nl. een opname uit 1922 van Nielsen die twee korte werken uitvoert.

Reeds als kleine jongen vergezelde hij zijn vader, Niels Jørgensen, die als amateur-violist, vaak speelde op bruiloften en feesten van de lokale boeren. Volgens zijn memoires “Mijn kindertijd” (“Min fynske Barndom”) uit 1927, componeerde hij reeds een bescheiden Polka voor viool solo op de leeftijd van zeven of acht jaar (CNW 44). Enkele jaren later componeerde hij als jonge musicus (foto) van de militaire kapel in Odense, (vanaf zijn 14de speelde hij altkornet en signaalhoorn), reeds een aantal bewegingen voor strijkkwartet (CNW 49, 50, 51 en 54) en voor viool en piano (CNW 61, 62).

Ten slotte was het als violist dat hij in 1883 vroeg om toegelaten te worden tot het conservatorium van Kopenhagen. Niels Gade, het hoofd van het conservatorium en de toenmalige ‘koning’ van de Deense muziekvereniging, ging daar op in, na een van de vioolwerken die de jonge kandidaat had meegebracht, bekeken te hebben. Met een studiebeurs kon hij vanaf 1884 aan het Koninklijk Deens Conservatorium in Kopenhagen studeren. Hij studeerde viool en compositie bij J.P.E. Hartmann en Niels Gade en muziektheorie bij Orla Rosenhoff.

In 1889 werd Nielsen dirigent van het plaatselijk muziekkorps en in datzelfde jaar leerde hij in een kring van Deense kunstenaars in Parijs, de beeldhouwster Anne-Marie Brodersen (foto’s) kennen, met wie hij datzelfde jaar huwde. In 1891 werd Nielsen tweede violist bij het Koninklijk Orkest in Kopenhagen, waar hij zowel als orkestspeler en soms als dirigent, het toenmalig, eigentijds repertoire van instrumentale werken en opera’s leerde kennen. In 1905 verliet Nielsen het koninklijk orkest als violist, werd dirigent van het orkest van de koninklijke opera, en in 1908 werd hij chef-dirigent van het koninklijk orkest.

Daarnaast nam hij vaak deel aan het muziekleven op het landgoed van Fuglsang in Lolland (foto), o.a. als primarius (1ste violist) van verschillende strijkkwartetten. Het lijkt erop dat hij slechts één keer als solist speelde op een openbaar concert en dat hij in 1888, de vioolpartij speelde in zijn eigen Romance in G voor viool en piano (CNW 60), als toegift tijdens een concert in Odense, nadat hij zijn Suite voor strijkorkest, CNW 32, had gedirigeerd.

De Symfonie nr. 1 in G mineur, op. 7, FS 16, werd geschreven tussen 1891 en 1892 en werd opgedragen aan zijn vrouw, Anne Marie Carl-Nielsen (foto). De première van het werk, in maart 1894, werd uitgevoerd door Johan Svendsen als dirigent van het Koninklijk Deens Orkest, met Nielsen zelf als lid van de tweede violen. Het was een van de twee symfonieën van Nielsen zonder ondertitel (de andere was zijn Vijfde symfonie).

Zijn Symfonie nr. 2 De fire Temperamenter (“De vier temperamenten”), Op. 16, FS 29, gecomponeerd in 1901-1902, werd opgedragen aan Ferruccio Busoni (foto). Ze werd voor het eerst uitgevoerd in december 1902 voor de Deense Concertvereniging, onder leiding van Nielsen zelf. Zoals aangegeven in de ondertitel was elk van de vier delen een muzikale schets van een humeur van de vier temperamenten: cholerisch, flegmatisch, melancholisch en optimistisch. Ondanks het ogenschijnlijk concept van programmamuziek was het werk daarentegen een volledig geïntegreerde symfonie in de traditionele symfonische structuur.

Nielsen componeerde zijn Symfonie nr. 3 “Sinfonia Espansiva”, Op. 27, FS 60, tussen 1910 en 1911. Deze was uniek vanwege de vocale partijen, met name woordeloze solo’s voor sopraan en bariton in de tweede beweging. De symfonie volgde Nielsens ambtstermijn als kapelmeester bij de Koninklijke Deense Opera in Kopenhagen. Nielsen dirigeerde zelf de première van het werk, samen met de première van zijn Vioolconcerto, in februari 1912 met het Koninklijk Deens Orkest van Kopenhagen. De karakteraanduiding van het eerste deel (Allegro espansivo) diende als ondertitel van de symfonie, maar het is niet duidelijk wat Nielsen bedoelde met ‘espansiva’. Het zou de “uiterlijke groei van de reikwijdte van de geest” hebben gesuggereert. Binnen twee maanden na de première stond de symfonie op het repertoire van het Koninklijk Concertgebouworkest in Amsterdam en in 1913, waren er uitvoeringen in Stuttgart, Stockholm en Helsinki. Pas in 1962, werd de symfonie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk onder leiding van Bryan Fairfax.

Zijn Symfonie nr. 4, op. 29, ook bekend als “The Inextinguishable” (Det Uudslukkelige), voltooid hij in 1916, werd gecomponeerd tegen de achtergrond van de Eerste Wereldoorlog. Deze symfonie was dan ook een van de meest dramatische die Nielsen componeerde, met een “strijd” tussen twee paar pauken. Nielsen dacht in 1914 aan een nieuwe symfonie en in mei schreef hij aan zijn vrouw: “Ik heb een idee voor een nieuwe compositie, die geen programma heeft, maar zal uitdrukken wat we verstaan onder de levensgeest of manifestaties van het leven, dat wil zeggen: alles wat beweegt, dat wil leven … gewoon leven en beweging, hoewel gevarieerd – heel afwisselend – maar toch verbonden, en als constant in beweging, in één grote beweging of stroom. Ik moet een woord of een korte titel hebben om dit uit te drukken; dat zal genoeg zijn. Ik kan niet helemaal uitleggen wat ik wil, maar wat ik wil is goed”. Nielsen concentreerde zich hierop tot 1916, en noemde zijn 4de symfonie, “Det Uudslukkelige”. De naam is niet echt van toepassing op de symfonie zelf, maar eerder op “dat wat onuitblusbaar is”. In zijn aantekeningen voor de symfonie verwees Nielsen naar “de elementaire wil om te leven”.

Zijn Symfonie nr. 5 , Op. 50, FS 97 componeerde hij tussen 1920 en 1922. De symfonie werd voor het eerst uitgevoerd in Kopenhagen in januari 1922 onder leiding van de componist. De Vijfde symfonie heeft een ongebruikelijke structuur en bestaat uit twee delen in plaats van de gebruikelijke drie of vier. Het is geschreven in een moderne muzikale taal en is gebaseerd op het thema contrast en tegenstelling. Er wordt ook beschreven dat de compositie van na de Eerste Wereldoorlog oorlogselementen bevat. Er is echter geen documentatie over wat Nielsen inspireerde om zijn Vijfde symfonie te schrijven, of wanneer hij er aan begon, maar algemeen wordt aangenomen dat het eerste deel in de winter en lente van 1921 in Humlebæk (foto) werd gecomponeerd.

Eind juli verhuisde hij naar het huis van een vriend in Damgaard (foto) om de cantate Springtime op Funen te componeren en kon daarom pas in september, tijdens zijn vrije tijd van zijn dirigeerwerk in Göteborg, het werk aan de tweede beweging van de symfonie hervatten. De hele symfonie was voltooid op 15 januari 1922, zoals vermeld op de partituur. Hij droeg de nieuwe symfonie op aan zijn vrienden Vera en Carl Johan Michaelsen. Omdat er onvoldoende repetitietijd was, vond de première slechts negen dagen later plaats onder leiding van de componist zelf in de muziekvereniging Musikforening in Kopenhagen.

De Symfonie nr. 6 “Sinfonia semplice” (zonder opusnummer), was zijn laatste symfonie. Het eerste deel was eind november klaar toen hij in Kopenhagen was, en het tweede deel werd tijdens Kerstmis gecomponeerd. Eind januari 1925 reisde hij met zijn vrouw naar de Franse Rivièra. Terwijl hij in Kopenhagen was, had Nielsen het derde deel gecomponeerd, maar moest de symfonie opzij leggen om te werken aan een opdracht voor toneelmuziek voor Ebbe Skammelsøn, die zou worden uitgevoerd in het Openluchttheater in de hertenpark. Hij voltooide de partituur van Ebbe Skammelsøn vlak voor zijn zestigste verjaardag op 9 juni. Terwijl hij midden juli 1925 naar Damgaard reisde, kon Nielsen verder werken aan zijn symfonie. Het laatste deel werd uiteindelijk voltooid op 5 december 1925. De eerste uitvoering werd gegeven door het Chapel Royal Orchestra op 11 december. De recensenten in Kopenhagen waren in de war door de stijl van de nieuwe symfonie. Nielsen noemde het “Sinfonia semplice” (Eenvoudige symfonie). Het is helaas de minst uitgevoerde van alle zes symfonieën gebleven.

Carl Nielsen componeerde zijn Klarinetconcerto voor de destijds befaamde, Deense klarinettist, Aage Oxenvad (1884-1944) (foto). Hij stelde dat het er op leek, dat Nielsen zelf het instrument bespeelde en daarom de moeilijkste noten in het werk heeft verwerkt. Het werk werd na de première in 1928 nog 5 maal publiekelijk uitgevoerd. Oxenvad was solist en Emil Telmányi dirigeerde. De uitvoering van 10 december 1928 werd trouwens door de Deense Omroep uitgezonden.

Pas na het overlijden van de componist werd het werk in 1932 gepubliceerd. Het repertoire (en zeker moderne) voor klarinettisten was in die tijd niet zo groot en dit stuk wat toen eigentijds en toch goed in het gehoor lag, vormde een welkome afwisseling. De beweringen van de componist en de solist omtrent de moeilijkheid hebben deels ook in het voordeel gewerkt. Solisten die dit werk konden uitvoeren, lieten zien hun instrument zeer goed te kunnen bespelen.

Nielsen stond en staat erom bekend dat hij een volgeling was van de romantiek maar deze stijl tot het uiterste oprekte, zeker in zijn latere periode. Dat was ook het geval met dit concerto. De titel verwijst natuurlijk naar de klassieke concertovorm, maar de klarinettist speelt eigenlijk niet samen met het orkest, het zijn twee entiteiten. Daarentegen zijn er nergens akkoorden die vreemd klinken of is er sprake van dissonanten. Door het hele werk woedt een strijd tussen de toonaarden E en F. Ten slotte wint F groot. Frequente afwisseling van hoge naar lage registers en omgekeerd, vergen het uiterste van de embouchure van de speler. Daarnaast zijn er natuurlijk nog de technische vaardigheden, die op de proef worden gesteld.

Inhoud:

Nr. 1 (Thomas Sondergard / 2022)

 Nr. 2 “Die vier Temperamente” (Alexander Vedernikov / 2020)

Nr. 3 “Sinfonia espansiva” (Leonard Bernstein / 1965)

Nr. 4 “Das Unauslöschliche” (Simon Rattle / 2013)

Nr. 5 (Michael Boder / 2015)

Nr. 6 “Sinfonia semplice” (Paavo Berglund / 1989)

Klarinetconcerto

Maskerade-Ouvertüre

Carl Nielsen The Symphonies Boxed Set (recordings 1965-2022) The Royal Danish Orchestra Thomas Søndergård Alexander Vedernikov Leonard Bernstein Simon Rattle Michael Boder Paavo Berglund Michael Schønwandt 4 cd Naxos 8.574650-53