Giulio Caccini (1551-1618) speelde een beslissende rol in de geboorte van het solomadrigaal. Hij begeleidde zichzelf niet alleen terwijl hij ze zong, maar vormde ook het Concerto Caccini met zijn vrouw en kinderen, een ensemble dat zelfs zijn stempel zou drukken op het Franse hof. Deze opvallende dubbel cd bevat enkele van Caccini’s mooiste werken, evenals stukken van zijn twee dochters Francesca en Settimia, die beiden sopranen waren. Dit programma bood ook de perfecte gelegenheid voor het ensemble, Scherzi Musicali, om een dertigtal instrumenten samen te stellen en de combinaties van instrumenten te presenteren die werden gebruikt voor de continuo groep die zich rond 1600 ontwikkelde.
Op het programma staat werk van Francesca (1587-1640) en Settimia Caccini (1591-1638), Emilio de’ Cavalieri (1550-1602), Peter Philips (1561-1628), Piero Strozzi (1550-1609) en Vladimir Vavilov (1925-1973). Caccini heeft twee madrigaalbundels laten drukken (Le nuove musiche, 1602 en Nuove musiche e nuova maniera di scriverle, 1614), alsook zijn Euridice (1600). Zijn madrigaal “Amarilli, mia bella”, verscheen in Londen, Peter Phillips maakte er een klavierversie van en Johannes Neuwach (ca.1595-1630), een leerling van Heinrich Schütz, maakte een rijk versierde, vocale versie van dit madrigaal.
Giulio Caccini was een gevierd Italiaans componist, zanger, instrumentalist en leraar. De hertog van Toscane, Francesco de Medici, was zo onder de indruk van de stem van de jongeman dat hij hem meenam naar zijn hof in Florence, waar Caccini de rest van zijn leven verbleef. Caccini’s nieuwe muzikale taal in de stile rappresentativo, veranderde de loop van de muziekgeschiedenis en legde de basis voor de moderne opera. Deze nieuwe opname bevat aria’s in de stijl van de toen nieuwe cantar recitando, voor tenor en basso continuo op wereldlijke, Italiaanse teksten.
In zijn “Le Nuove Musiche” (nieuwe muziek) vermeed Caccini als hofcomponist van de Medici-familie, het oud complex contrapunt, in het voordeel van een nieuwe monodische stijl, waarbij een solostem ondersteund werd door een rijke continuo en waardoor de uitdrukking van de poëzie en zijn emoties op de voorgrond kwam. Tegenwoordig is Giulio Caccini vooral bekend door zijn bijdragen aan een selectie van de 16de en 17de-eeuwse “Arie Antiche”, die een essentieel onderdeel vormden van de training van elke jonge zanger. Hij werd geboren in 1550 in Rome maar verhuisde als tiener al naar Firenze. Daar overleed hij in 1618 als de beroemde, officiële componist van de stad, die op dat ogenblik rijkdom en mensen uit de hele wereld aantrok. In 1602 publiceerde hij een verzameling van zijn werken die, zoals de titel impliceerde, een nieuw soort muziek beloofde, die sprak over wat hij in zijn voorwoord bestempelde als een zekere nobele nalatigheid van het lied, waarbij soms verschillende dissonanties de basnoot ondersteunden. Nooit eerder had iemand de eufonie van een enkele stem gehoord, tot een enkel snaarinstrument dat zoveel kracht had om het affect van de ziel te bewegen.
De teksten van deze bundel gingen over liefde, kwellingen en periodieke vervulling. De techniek van zijn muzikale instellingen werd volledig in dienst gesteld van deze teksten, zodat ze de luisteraar zo direct mogelijk aanspraken, versterkt maar niet verdoezeld door de harmonie. Hij deed dit door texturen te vereenvoudigen en dissonanten te reserveren voor uitzonderlijk expressief effect, een techniek die een enorme invloed uitoefende op zijn directe opvolgers, onder wie Claudio Monteverdi.
Zijn dochter, Francesca, componeerde in totaal vijf opera’s, waarvan één (La Liberazione di Ruggiero) zo goed als volledig is bewaard gebleven. Daarnaast kennen we fragmenten van La Tancia en Il Passatempo en hebben we een beschrijving van haar werk, La Stiava. Voor de rest kennen we enkel het boek “Il primo libro delle musiche”, met stukken voor één of twee stemmen met basso continuo, madrigalen, canzonettes, toonzettingen van sonnetten, variaties, en religieuze muziek. Dit boek, vermoedelijk geschreven in functie van haar positie als lerares, bevat 19 religieuze solostukken, 13 profane sololiederen en 4 duetten voor sopraan en bas. De meeste van deze werken werden vermoedelijk gemodelleerd naar haar eigen virtuoze sopraanstem.
Caccini’s andere dochter, Settimia, verscheen in de opera “Il rapimento di Cefalo” van haar vader. “De ontvoering van Cephalus” was een van de eerste Italiaanse opera’s. Het grootste deel van de muziek werd geschreven door Giulio Caccini, maar ook Stefano Venturi del Nibbio, Luca Bati en Piero Strozzi leverden een bijdrage. Strozzi, een lid van de machtige, adellijke familie Strozzi, werd geboren en overleed in Florence, waar hij een belangrijke intellectuele rol speelde bij het bevorderen van de “nieuwe muziek” in de late 16de eeuw. Hij was lid van de Camerata van graaf Giovanni de’ Bardi en lid van de Camerata van Jacopo Corsi. Hij steunde Giulio Caccini en gaf de componist opdracht voor verschillende werken. Tot zijn composities behoren verschillende madrigalen en één opera, “La mascherata degli accecati”(1596).
Tegen het eind van de 16de eeuw was de stad Firenze nl. door de regerende familie bij wie kunst deel uitmaakte van haar macht, een theater. Eerst en vooral een politiek theater, maar ook een humanistisch theater, zoals blijkt uit de “Intermedii” (interludes) die de perfecte mix waren van muziek en poëzie, het “theatro mediceo” als ideaal van de Toscaanse renaissance. Deze intermedii werden oorspronkelijk met veel visuele en muzikale middelen ingelast in toneelstukken. Ze werden tussen de verschillende scènes opgevoerd als muzikale tussenspelen, al dan niet met dans of ballet. Na het bereiken van een eerste hoogtepunt met de intermedii of intromessa voor Bargagli’s “La pellegrina”, werd het een traditie in het ontluikend operagenre van componisten zoals Peri, Caccini (“Euridice”, 1600), Monteverdi (“L’Orfeo”) en Gagliano (“Dafne”).
Graaf Giovanni de’ Bardi (1534-1612) was als componist, dichter en toneelschrijver in Firenze, beschermheer van de “Camerata fiorentina”. Daartoe behoorden o.a. Vincenzo Galilei, (vader van Galileo) en Giulio Caccini. De theoreticus van de Camerata was Girolamo Mei (1519-1594), de eerste die na Boëthius (“De Institutione Musica”), een uitvoerige studie maakte van de antieke, Griekse muziektheorie. Hij schreef zijn bevindingen neer in “De modis musicis antiquorum”. De kennis die de Camerata leden via de instructies van Girolamo Mei opdeden van de antieke beschrijvingen van het moreel en emotioneel effect van de Griekse tragedie en komedie, leidde tot het componeren van lyrische en dramatische monodie. Dit leidde uiteindelijk tot een nieuw genre, de opera, verlevendigd met Intermedii.
“Il rapimento di Cefalo” was het hoogtepunt van de festiviteiten voor het huwelijk van koning Hendrik IV van Frankrijk en Marie de’ Medici in Florence in 1600 en werd op 9 oktober opgevoerd in de Sala delle Commedie in het Uffizi-paleis voor een publiek van 3.000 heren en 800 dames. De voorstelling duurde vijf uur! Onder de zangers waren Melchior Palantrotti, Jacopo Peri, Francesco Rasi en vijf leden van Caccini’s familie, onder wie ook zijn andere dochter Francesca en zijn zoon Pompeo. Samen met haar familie componeerde ze haar eigen partij, net als Francesca, in de “Mascherate delle Ninfe della Senna” voor het carnaval van 1611. Settimia, de jongste zus van Francesca, zong als kind aan het hof van de Medici. In 1608 ging ze naar Mantua, waar ze de rol van “Venus” zong in Monteverdi’s opera “Arianna”, en het jaar daarop trouwde ze met de zanger-componist-dichter, Alessandro Ghivizzani. In tegenstelling tot Francesca lijkt Settimia haar carrière ondergeschikt te hebben gemaakt aan die van haar man. Na het overlijden van haar man in 1630, trad ze toe tot het hof in Florence. Helaas publiceerde Settimia geen enkele verzameling van haar muziek.
Nicolas Achten (1985) studeerde zang, klavecimbel, theorbe, en harp aan de conservatoria van Brussel en Den Haag. Hij vervolledigde zijn opleiding door het volgen van meestercursussen, bij o.a. A. Scholl, G. De Reyghere, E. Kirkby en C. Lefililâtre. Als klassiek zanger begeleidt hij zichzelf op diverse instrumenten, zoals in de authentieke uitvoeringspraktijk gebruikelijk was. Vanaf 2004 begon hij op te treden met ensembles van oude muziek, waaronder prestigieuze, zoals L’Arpeggiata van Christina Pluhar, Ensemble La Fenice, La Petite Bande, Ensemble Ausonia, Les Agrémens, Akadêmia, Les Talens Lyriques, Il Fondamento, Les Musiciens du Louvre, Il Seminario Musicale en Le Poème Harmonique. Omwille van zijn bijzondere belangstelling voor de 17de-eeuwse vocale muziek, stichtte hij het ensemble Scherzi Musicali. Dit ensemble verdiept zich in het werk van minder bekende componisten. Nicolas Achten heeft samen met Scherzi Musicali opgetreden tijdens heel wat festivals voor oude muziek in België, Nederland en Frankrijk (onder meer op het Festival Baroque de Pontoise in 2010).
Achten is gastprofessor aan de University of East Anglia en aan de Operastudio Vlaanderen. Hij werkt ook mee aan de zomerstages van Transparant en van de York Trust (Norfolk). In 2006 werd hij laureaat van het 7de internationaal concours voor barokzang in Chimay In 2009 werd hij tot klassiek artiest verkozen door de Octaves de la musique en tot Jonge musicus voor 2009 door de Belgische muzikale pers. Sinds meer dan vijftien jaar tijd is Scherzi Musicali uitgegroeid tot een prominent ensemble in de wereld van de oude muziek, bekend om zijn werk voor de 17de en 18de eeuw. Het ensemble verzamelt 3 tot 40 muzikanten rond Nicolas Achten, één van de weinige zangers die zichzelf begeleidt op luit, theorbe, harp of klavecimbel. Scherzi Musicali treedt in heel Europa op in de meest prestigieuze concertzalen en festivals. Hun discografie omvat 13 albums, waaronder 11 wereldpremières (ea. Caccini, Mazzocchi, Bertali, Sances, Scarlatti, Colonna, de Brusselse Fiocco of de Luikse Hamal) uitgegeven door Ricercar, Alpha, Sony en Musique en Wallonie.
Il Concerto Caccini Scherzi Musicali Nicolas Achten 2 cd Ricercar RIC463