Bruckners ‘kathedralen in klank’ worden vaak als overdreven omschreven, maar deze opname van zijn “populairste” symfonie, hier gespeeld in de tweede versie uit 1878-1880, biedt een overtuigend tegenargument. Voor hun eerste samenwerking op harmonia mundi verkennen Pablo Heras-Casado en Anima Eterna de indrukwekkende, sonore wereld van Anton Bruckner. Niet te missen!
Het was op de grens van hoog- en laat romantiek, dat Anton Bruckner in zijn meer dan 70 min. durende Vierde symfonie, een ideale wereld opriep in heldere, ononderbroken kleuren, en reflecteerde op een intact en zorgeloos (middeleeuws) verleden. De consistent ontspannen en positieve sfeer van de symfonie lijkt weliswaar nog verbazingwekkend, als je kijkt naar de gecompliceerde geschiedenis van het ontstaan van het werk.
Op 57-jarige leeftijd was Anton Bruckner nl. nog grotendeels onbekend als componist. Deze zoon van een dorpsonderwijzer, was na jaren van onvermoeibaar werk de beste organist van Oostenrijk en een professor in harmonie en contrapunt aan het Weens Conservatorium geworden, maar zijn muziek werd grotendeels genegeerd of verworpen door het muzikaal establishment van de verfijnde hoofdstad. Maar, wanneer midden jaren ’80 van de 19de eeuw, Bruckners magistrale 7de symfonie (van deze is er, net als van zijn 6de, maar één versie), een groot succes werd, raakten dirigenten en onderzoekers ook geïnteresseerd in zijn zes andere symfonieën. Maar, door de kritieken die die symfonieën helaas te verduren kregen van o.a. Eduard Hanslick en de dirigent, Hermann Levi (1839-1900), besloot Bruckner tussen 1887 en 1891, vier van zijn tot dan toe, tussen 1863 en 1881, gecomponeerde zes symfonieën, te herwerken.
De kritiek op Bruckner van zowel Brahms als van vele Weense muziekrecensenten, moet worden begrepen vanuit het Brahms-Wagnerconflict, dat muzikaal Duitsland en Oostenrijk in de tweede helft van de 19de eeuw, in de ban hield. Brahms werd in de pers de hemel in geprezen als hét icoon van de traditie gebonden “absolute”, klassieke muziek. Wagner en Liszt stonden met hun “Neudeutsche Schule” voor muzikale vernieuwing en het nieuw “Gesamtkunstwerk” als “Kunstwerk der Zukunft” van het “Bildungsbürgertum”. De term “Neudeutsche Schule” werd bedacht door Franz Brendel, uitgever van het tijdschrift, “Neue Zeitschrift für Musik”.
Door de vele kritieken die hem diep kwetsten en waaronder hij heel erg leed, begon Bruckner aan “Änderungen” en “Überarbeitungen” van zijn vroegere symfonieën. Eerst zijn 4de, dan zijn 3de, vervolgens zijn 8ste, die hij op 10 maart 1890, definitief voltooide (de 2de versie dus), en twee dagen later begon hij aan de herziening van zijn lieveling, zijn “keckes Beserl” (jawel, naar eigen zeggen), zijn 1ste symfonie. Dit keer niet door de schuld van Levi, want die hield van de eerste versie (Linzer Fassung) van de symfonie, maar door het herwerken van zijn andere symfonieën, wilde Bruckner zijn gehele muzikaal nalatenschap perfectioneren, ook zijn 1ste symfonie dus. Deze had hij na zijn Studiesymfonie uit 1863, en voor zijn “Nulde” symfonie uit 1869, gecomponeerd.
“Ik ben er volledig van overtuigd dat mijn Vierde Romantische symfonie dringend aan een grondige herziening toe is”, schreef Bruckner in 1877. Sinds de succesvolle eerste uitvoering door de Wiener Philharmoniker onder Hans Richter, op 20 februari 1881, was de Vierde symfonie één van Bruckners meest geliefde werken. Toch viel het succes van de Vierde de componist niet gemakkelijk, aangezien hij de hele symfonie tweemaal en de finale driemaal herwerkte. De “Urfassung” (eerste versie) van zijn 4de symfonie, gecomponeerd tussen begin januari en 22 november 1874, werd door Bruckner afgewezen nadat verschillende plannen voor een première op niets uitliepen. Met meedogenloze zelfkritiek noemde hij ze ‘overladen’ en ‘te rusteloos’.
In 1878 onderwierp hij ze aan een radicale herziening, waarbij hij onder meer een geheel nieuwe derde beweging componeerde, het jacht scherzo, met het citaat van het begin van de eerste scène van de 2de akte uit Wagners “Tristan und Isolde”, en een “Volksfest-Finale”. De finale, “bewegt, doch nicht zu schnell”, kreeg uiteindelijk in 1879-1880, zijn definitieve vorm. De première van de symfonie was in 1881 in Wenen, door de Wiener Philharmoniker o.l.v. Hans Richter (foto). De ondertitel “Romantisch”, van Bruckner zelf, verwees naar het middeleeuws tijdperk, zoals blijkt uit de programmatische beschrijving die Bruckner links van de opening van de symfonie noteerde, “Middeleeuwse stad – Dageraad – Ochtendroep klinkt uit de stadstorens – de poorten gaan open – Op trotse paarden barsten de ridders naar buiten, de magie van de natuur omhult hen – bosgeruis – vogelgezang – en zo ontwikkelt het romantische beeld zich verder…”
In februari 1881, begon de Wiener Philharmoniker met het repeteren van een symfonie zoals ze nog nooit eerder hadden gespeeld. Dit uitgestrekt werk bezat mythische grootsheid en ideale schoonheid, een combinatie van lyrische Schubertiaanse melodieën, intense Wagneriaanse harmonieën en donderende, orgelachtige climaxen. Hoewel het reeds de Vierde symfonie van Anton Bruckner was, hadden de meeste musici nog weinig of niets van zijn muziek gehoord. De première van zijn Vierde symfonie bleek een belangrijk keerpunt in Bruckners carrière. Hoewel de critici verdeeld bleven, reageerde het publiek enthousiast en de musici van de Philharmoniker realiseerden zich dat Bruckner een van de belangrijkste componisten van hun tijd was. Het ontstaan van dit werk, door velen beschouwd als zijn eerste symfonisch meesterwerk, was nochtans moeilijk geweest voor de perfectionistische componist.
Als één van Bruckners meest uitgevoerde werken is de Vierde tot op de dag van vandaag succesvol gebleven. De ononderbroken populariteit van de symfonie onderstreept ook de tijdloze aantrekkingskracht van Bruckners werk, dat diep menselijke verlangen naar het ‘romantische’, dat tot op de dag van vandaag niemand onberoerd heeft gelaten. Het wereldwijd succes van deze symfonie berust op de “originalfassung” van Robert Haas uit 1936. Haas baseerde zich op de tweede “Fassung” uit 1878-1880. In deze versie werden nl. alle wijzigingen die niet van Bruckner afkomstig waren, verwijderd. Deze opname bevat de tweede en meest uitgevoerde versie in een nieuwe editie van Benjamin Korstvedt, gepubliceerd als onderdeel van de New Anton Bruckner Collected Works Edition. Het bevat ook Korstvedts editie van de “Volksfest” Finale, die Bruckner in 1878 componeerde, maar in 1880, verving door de definitieve Finale. Bewegt, doch nicht zu schnell. Het eerste deel in deze serie is Bruckners geweldige Symphony No.4, een apotheose van architectonische strengheid en poëzie in een kathedraal in klank, dankzij de unieke de historische instrumenten van het Brugs orkest, waardoor de symfonie zijn lichtheid en elegantie in oogverblindende orkestrale kleuren herwint.
De Spaanse dirigent Pablo Heras-Casado (1977) uit Granada, volgde het conservatorium in Granada. Aan de universiteit van Granada studeerde hij kunst en geschiedenis. Zijn opleiding tot dirigent vervolledigde hij aan de Universidad de Alcalá de Henares. Onder zijn leermeesters waren Christopher Hogwood en Harry Christophers. Het repertoire van Pablo Heras-Casado bestrijkt de grote symfonische werken en opera’s, zowel met historisch geïnformeerde uitvoeringen als op moderne instrumenten, van barok tot hedendaags.
In het seizoen 2017/2018 keerde Heras-Casado terug naar de Staatskapelle Berlin waar hij debuteerde in de Boulezsaal en trad onder andere ook op met het London Philharmonic Orchestra, St. Luke’s Orchestra waar hij van 2011 tot 2017 chef-dirigent was, Berliner Philharmoniker, Wiener Philharmoniker. In 2018 werd hij aangesteld als directeur van het Granada Festival en was hij eerste gastdirigent aan het Teatro Real in Madrid. Met het Freiburger Barockorchester verbindt hem reeds een lange samenwerking met talrijke tournees en cd-opnamen. Heras-Casado dirigeerde een groot aantal cd-opnamen die bekroond werden met prijzen, waaronder de Preis der Deutschen Schallplattenkritik, Diapason d’Or, en een Grammy.
Anima Eterna Brugge is een internationaal projectorkest dat als huisartiest verbonden is aan het Concertgebouw (Brugge). Het werd in 1987 opgericht door dirigent en klavierspeler Jos Van Immerseel. Anima Eterna brengt repertoire geschreven tussen 1750 en 1945 en de grootte van het orkest varieert, afhankelijk van het repertoire, van zeven tot tachtig muzikanten. Historische uitvoeringspraktijk is de rode draad doorheen de geschiedenis van Anima Eterna. Elk nieuw project vindt plaats in een sfeer van onderzoek, ontdekking en artistiek experiment. Zo verdiepen de muzikanten zich in de verschillende uitgaven van het werk, de muziekinstrumenten, de speelwijze, de bezetting en andere elementen die een invloed kunnen hebben op de klank en het karakter van de uitvoering. Sinds 2021 werkt Anima Eterna samen met vier verschillende dirigenten die elk een artistiek traject uitbouwen. Giovanni Antonini zoekt naar een historisch belcanto, Pablo Heras-Casado gaat met Anton Bruckner aan de slag, Bart Van Reyn neemt het orkest mee naar de bron van de symfonie en Midori Seiler herdefinieert de klankwereld van de romantiek.
Bruckner Symphony No. 4 Anima Eterna, Pablo Heras-Casado cd Harmonia Mundi HMM902721