Op deze cd nemen de altviolist Amihai Grosz en de cellist Jian Wang, de muzikale rollen van Sancho Panza en Don Quichot op zich in Strauss’ virtuoos symfonisch gedicht “Don Quichot”. De symfonische suite uit Jaques Iberts “Le chevalier errant” beeldt ook momenten uit van Cervantes’ Don Quichot, met scènes uit de avonturen van de knotsgekke ridder.
Jacques Ibert (1890-1962) kreeg zijn eerste muziekles van zijn moeder. Vanaf 1910 studeerde hij bij André Gédalge, Paul Vidal en Gabriel Fauré aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij in 1917 en 1918, als marineofficier, in Duinkerke gelegerd. In 1919 won hij met zijn cantate “Le poète et la fée”, de prestigieuse Prix de Rome. Verbonden daaraan was een driejarig verblijf in de Villa Medici in Rome. Daar ontstonden zijn hier opgenomen, symfonische fresco’s “Escales”. Deze compositie verbeeldt muzikale reisherinneringen aan de exotische bekoring van verschillende havens aan de Middellandse Zee. Verder componeerde hij daar een symfonisch gedicht naar Oscar Wilde “La ballade de la geôle de Reading” en de orkestfantasie, “Persée et Andromède”.Na zijn terugkeer in Parijs componeerde hij toneelmuziek, maar met het doel van concertuitvoeringen, zoals “Divertissement”, een zesdelige reeks naar de toneelmuziek bij “Un chapeau de paille d’Italie” van Eugène Labiche, en de symfonische suite, “Paris”, die op een humoristische manier, indrukken van de Metro naar het Bois de Boulogne weerspiegelen en bijwijlen aan Gershwins “An American in Paris” doen denken.
In 1937 werd Ibert directeur van de Académie de France in de Villa Medici in Rome, waar hij met uitzondering van de jaren in de Tweede Wereldoorlog, tot 1960 verbleef. Verder leidde hij in 1955-1956, de Parijse opera en de Opéra Comique. Jacques Ibert is moeilijk te categoriseren als behorend tot een bepaalde stijl. Hij had contact met de ongeveer even oude componisten van de “Groupe des Six” en invloeden van Ravel en Debussy waren nooit ver weg. Ontdek de bijzondere, individuele kwaliteiten van deze muziek tussen impressionisme en neoclassicisme, romantiek en modernisme, tussen virtuositeit en klankschildering.
Richard Strauss noemde zijn symfonische gedichten, “Tondichtungen”, i.t.t. Liszt, die ze “Symphonische Dichtungen” noemde. Zijn eerste cyclus van Tondichtungen/symfonische gedichten, “Aus Italien”, op. 16 (1886), “Don Juan”, op. 20 (1888) en “Macbeth”, op. 23 (1888-1890), werd in 1889, afgesloten met “Tod und Verklärung” op. 24 (1888-1889). Pas 6 jaar later nam Strauss het genre opnieuw ter hand. Hij nam een onderbreking van zes jaar, terwijl hij werkte aan zijn eerste opera, “Guntram”. Door het falen van deze opera in 1894, in het Grossherzogliches Hoftheater in Weimar, werd Strauss er zich van bewust dat er nog veel te leren viel als het ging om het verhalend aspect, muzikaal om te zetten in een puur orkestrale vorm. In 1895 componeerde hij “Till Eulenspiegels lustige Streiche”, op. 28, het eerste van de tweede cyclus van toongedichten, gevolgd door “Also sprach Zarathustra”, op. 30 (1896), “Don Quixote”, op. 35 (1898) (foto), “Ein Heldenleben” op. 40 (1899), de “Symphonia Domestica”, op. 53 (1904), en “Eine Alpensinfonie”, op. 64 (1915). Het merendeel van deze composities waren aanzienlijk uitgebreider en grootser in hun orkestrale eisen dan hun voorgangers.
In zijn Tondichtungen bracht Strauss het muzikaal-orkestraal realisme tot een ongekende hoogte. Hij verbreedde de expressieve functies van programmamuziek en de grenzen werden verlegd. Door zijn virtuoze orkestratie, was de beschrijvende kracht en levendigheid van deze werken buitengewoon. Hij componeerde voor een groot orkest, vaak met nog extra instrumenten, en gebruikte vaak instrumentale effecten voor scherpe karakterisering, zoals bv. het geblaat van schapen uitgebeeld door gesourdineerde koperblazers in de variatiereeks, “Don Quichot”. En dit, gecombineerd met zijn gebruik van thematische transformatie, zijn meesterlijke behandeling van meerdere thema’s in een ingewikkeld contrapunt, de variatievorm in “Don Quichot”, en de rondo vorm in “Till Eulenspiegel”.
De Israëlische altviolist Amihai Grosz (1979) was van 1995 tot 2009, altviolist bij het Jerusalem Quartet. Sinds 2010 is hij de eerste violist van de Berliner Philharmoniker. Grosz begon viool te spelen op 5-jarige leeftijd voordat hij op 11-jarige leeftijd overstapte naar altviool. Zijn altvioolleraren waren David Chen in Jeruzalem, Tabea Zimmermann in Frankfurt en Berlijn, en, in Tel Aviv, Haim Taub, die een vormende invloed op hem hadden. In 1996 won Grosz de eerste prijs op de Brown-Roger Siegel Competition. In 2007 ontving hij de Gottesmanprijs voor altviool tijdens de Aviv Competitie. Grosz bespeelt een Gasparo da Salò- altviool uit 1570 uit een privécollectie.
Jian Wang begon cello te studeren bij zijn vader toen hij vier was. Terwijl hij studeerde aan het Conservatorium van Shanghai, was hij te zien in de met een Academy Award bekroonde documentairefilm, ‘From Mao to Mozart: Isaac Stern in China’. In 1981, op twaalfjarige leeftijd, maakte hij zijn professionele debuut door het Saint-Saëns Celloconcert nr. 1 te spelen met het Shanghai Symphony Orchestra. In 1985, met de steun van de heer Stern, ging hij naar de Yale School of Music onder een speciaal programma waar hij studeerde bij de beroemde cellist Aldo Parisot.
Wang is de allereerste Artist in Residence van het National Centre for the Performing Arts in Beijing en het Shanghai Symphony Orchestra. Momenteel is hij cello-docent aan het Shanghai Conservatory of Music en bekleedt hij de International Chair in Cello aan het Royal Birmingham Conservatoire. Hij is ook lid van het artistieke comité voor zowel het Shanghai Symphony Orchestra als het Hangzhou Philharmonic Orchestra. Wang heeft talloze albums opgenomen, zijn laatste release is het Elgar Cello Concerto met het Sydney Symphony Orchestra en Vladimir Ashkenazy. Als exclusief artiest voor Deutsche Grammophon heeft hij onder andere de complete Bach Cello Suites , het Brahms Dubbelconcert met de Berliner Philharmoniker, Claudio Abbado en Gil Shaham, een barokalbum met Camerata Salzburg, de Haydn Cello Concertos met het Gulbenkian Orchestra onder Muhai Tang en kamermuziek van Brahms, Mozart en Schumann met Maria João Pires en Augustin Dumay opgenomen. Wang speelt op een cello van Brothers Amati uit 1622, die hem is uitgeleend door de familie van wijlen Sau-Wing Lam.
De Deens-Israëlische violist en dirigent Nikolaj Znaider (1975) werd geboren in Kopenhagen en heeft Pools-Israëlische ouders. Hij begon viool te studeren bij de Russische pedagoog Boris Kushnir. Al vroeg werd hij bekroond op vioolwedstrijden: in 1989, als veertienjarige, met de eerste prijs in zijn leeftijdscategorie op de Jaroslav Kocian-wedstrijd in Ústí nad Orlicí in Tsjechië, en in 1989 met de vijfde prijs en de publiekprijs bij de Yehudi Menuhin International Competition for Young Violinists. In juni 1992 won hij op 16-jarige leeftijd de eerste prijs op de vierde International Carl Nielsen Violin Competition. Hij rondde daarna zijn studie af bij Dorothy Delay aan de Juilliard School in New York. In 1997 werd hij wereldberoemd door het winnen van de prestigieuze Koningin Elisabethwedstrijd voor viool te Brussel. Znaider bespeelt de Guarneri-viool uit 1741 die aan Fritz Kreisler heeft toebehoord en die hem in langdurige bruikleen ter beschikking is gesteld door Det Kongelige Teater in Kopenhagen. Hij speelt over de hele wereld als solist en treedt op als gastdirigent. Met ingang van het seizoen 2020-2021 is Znaider benoemd tot chef-dirigent van het Orchestre National de Lyon met een contract voor vier jaar.
Strauss Don Quixote Ibert Le Chevalier Errant Amihai Grosz Jian Wang Orchestre National de Lyon Nikolaj Szeps-Znaider cd Channel Classics CCS45424