“Tchaikovsky, String Quartets Vol. 2” door het Dudokquartet Amsterdam op het abel Rubicon. Sublieme uitvoeringen.

De Tsjaikovski strijkkwartetcyclus van het Dudok Kwartet wordt gekenmerkt door het ongebruikelijke gebruik van darmsnaren voor 19de eeuwse muziek. De klank heeft een rauwe natuurlijkheid en een intimiteit die stalen snaren niet kunnen bereiken. Na het voltooien van zijn derde kwartet in 1876 gaf Tsjaikovski de kamermuziek bijna volledig op en begon hij aan een opmerkelijke creatieve periode die ook de laatste drie symfonieën en de meeste van zijn opera’s omvatte. De strijkkwartetten dateren uit de jaren 1865 tot 1876, en arrangementen van vier stukken uit de pianocyclus “De Seizoenen”(“Jaargetijden”) ronden de laatste opname van de cyclus af.

Het Strijkkwartet nr. 3 in E♭ mineur, op. 30, werd gecomponeerd in 1876 en was het laatste van zijn drie strijkkwartetten. Het werd gecomponeerd als een gedenkteken voor de jong overleden, Tsjechische violist, Ferdinand Laub (1832–1875) (foto), volgens Tsjaikofski, de beste violist van hun tijd. De datum op het manuscript is begin februari 1876. Het kwartet werd voor het eerst uitgevoerd op een feest in het appartement van Nikolaj Rubinstein op 2 maart 1876. De eerste openbare uitvoering was tijdens een concert op 30 maart, met Jan Hřímalý en Adolph Brodsky, viool, Yuly Gerber, altviool en Wilhelm Fitzenhagen, cello.

Tsjaikofski’s “Jaargetijden” roepen als karakterstukken, de muzikale sfeer op die op door hun respectieve titels werd aangegeven. Bijna alle Jaargetijden zijn in een eenvoudige ABA vorm en evoceren i.t.t. Vivaldi, Glazoenov en Verdi, de maanden i.p.v. de seizoenen. Tsjaikofski had gewoonlijk moeilijkheden met grote vormen, en bekende, “ik zal naar mijn graf gaan zonder iets geproduceerd te hebben, perfect in vorm”. Zonder de last van formele ingewikkeldheid, en met de stimulus van een programmatisch beeld, vond het melodische genie, een natuurlijke afzet in deze charmante miniaturen. De Troïka (November) was een favoriet bisnummer van Rachmaninov, en de populariteit van de Barcarolle (Juni) resulteerde in talrijke arrangementen voor orkest, viool, cello, klarinet, harmonium, gitaar en zelfs mandoline. Verschillende stukken zijn thematisch verwant, bv. januari, mei en augustus.

Tsjaikofski werd geboren op 7 mei en hield daarom van de maand mei, de lelie, zijn lievelingsbloem en de witte nachten. In januari en augustus verwerkt hij overigens ook motieven uit mei. Ook maart en oktober hebben gelijkaardige motieven, meer bepaald in de bas omdat maart in Rusland vaak koud en vochtig is, net als oktober overigens. In het midden van januari (in La groot) schrijft hij de toonaard van Do-groot voor. Tsjaikofski associeerde deze toonaard met wit. Eerst schetst Tsjaikofski gezelligheid bij het haardvuur, maar opeens zien we besneeuwde velden en wouden. In februari, in het bijzonder in de finale, horen we een heidens natuurmotief. De epigraaf tot juni zinspeelt op het volgende gegeven, “Zonsondergangen zoals in Rusland zijn er nergens. De lucht vol kleur, stille, zachte zomeravonden met vissersbootjes op het meer dat de zon weerkaatst. We zaten op het terras en luisterden naar mooie, droevige liederen”.

De poëtische opschriften in de Russische uitgave zijn van de hand van Poesjkin, Vjasemski, Maykov, Fet, Pletsjejev, Koltsov, A.Tolstoj, Nekrasov en Zjoekovski, dichters uit het Gouden tijdperk van de Russische Literatuur (19de eeuw). Sommige van deze miniaturen openbaren een sterke invloed van Robert Schumann. Zelfs de titel, Bij de haard (Am Kamin) is gebruikt door de Duitse componist in zijn “Kinderszenen”. De openingen van beide stukken tonen een bepaalde gelijkenis door hun declamatorische verteltrant, maar het ritme en de verbinding in de declamatie van Tsjaikofski, tonen een duidelijke Slavische tint die het een grotere epische adem geeft. Het “Venetianisches Gondellied” van Mendelssohn komt in gedachten wanneer we luisteren naar de prachtige Barcarole van Tsjaikofski maar terwijl Mendelssohn een monotoon lied boven een deinende begeleiding plaatst, heeft Tsjaikofski meer aandacht voor het ontwikkelen van de melodische stroom. Net als Edvard Grieg in zijn Lyrische Stukken, gebruikt Tsjaikofski een schilderachtig realisme in enkele van zijn “jaargetijden”.

De eerste twee stukken werden gecomponeerd in december 1875. In februari 1876 componeerde hij vervolgens het derde stuk uit de cyclus. De volgende twee componeerde hij zoals afgesproken in maart en april van dat jaar. Terzelfder tijd voltooide hij “Zwanenmeer” waaraan hij begonnen was in augustus 1875. De resterende zeven pianostukken componeerde hij in april en mei, om zodoende zijn cyclus voltooid te hebben voor de zomervakantie. Warm aanbevolen.

Tracklist:

Quartet Movement in B-flat Major

String Quartet No. 3

From The Seasons : (arr. David Faber  & Marie-Louise de Jong)

March. Song of the Lark

July. Song of the Reaper

September. The Hunt

October. Autumn Song

Tchaikovsky String Quartets Vol. 2 Dudokquartet Amsterdam cd Rubicon RCD1124

https://www.stretto.be/2018/06/18/solitude-door-het-dudokkwartet-amsterdam-een-ontzettend-mooie-nieuwe-resonus-cd/