Dit is de zevende audio-publicatie van AMAR en de tweede anthologie na ‘Ruwwåd al-Tarab fi Bilåd al-Shãm’. Het compileert de beroemdste vrouwenstemmen (mutriba’s) uit de Levant en Egypte. Deze zangeressen stonden tijdens de vroege Nahda-periode vóór de Grote Oorlog bekend als Al’mehs.
In het 19de-eeuws Egypte stonden vrouwelijke zangers bekend als Al’mehs. Ze genoten weinig belangstelling van het publiek, behalve van enkele geprivilegieerde rijken. De twintigste eeuw bracht verandering in deze strak gecodificeerde wereld. Publieke scènes vervingen de privéruimten en de opkomst van commerciële opnamen vervaagde de grenzen tussen mannelijke en vrouwelijke repertoires, tussen kunstmuziek en lichte populaire muziek. Vrouwen werden belangrijke acteurs op het muzikaal toneel in Egypte in de jaren 1920.
In de tweede helft van de 19de eeuw ontstond het Hasaballah-genre van populaire geïmproviseerde brassband-volksmuziek, geïnitieerd door de klarinettist Mohammad Hasaballah en zijn band, die in de uitgaanswijk van Cairo speelde. De typische bezetting van trompet, trombone, bas en kleine trom was ook populair, o.a. bij familiefeesten.
Egyptische muziek werd opgenomen vanaf de jaren 1910, toen Egypte nog deel uitmaakte van het Ottomaanse rijk. De kosmopolitische Ottomanen moedigden de ontwikkeling van de kunsten aan en moedigden vrouwen en minderheden aan om hun muzikale vaardigheden te ontwikkelen. Tijdens de val van het rijk was de klassieke muzikale traditie van Egypte reeds lang in bloei, en was geconcentreerd in de stad Caïro. Over het algemeen combineerde de moderne Egyptische muziek haar inheemse tradities met Turkse, Arabische en westerse elementen.
Rond 1892 ontwikkelde zich een Egyptische, nationalistische beweging die streefde naar democratisch bestuur door en voor alle Egyptenaren. Dit nationalisme oriënteerde zich vooral op het antieke Egypte uit de tijd van de farao’s, waaraan moslims en kopten elementen ontleenden. De Egyptische antikoloniale beweging had trouwens deels ook islamitische trekken. In 1917 werd de Egyptische sultan Hoessein opgevolgd door zijn broer Foead. De Britten werden geconfronteerd met toenemend Egyptisch nationalisme en verklaarden daarom in 1922 Egypte onafhankelijk onder koning Foead I.
Vanaf ongeveer het einde van de Eerste Wereldoorlog waren enkele van de grootste muzikale sterren in het Midden-Oosten, Egyptisch. De toenmalige hedendaagse Egyptische muziek greep terug naar de middeleeuwse Egyptische muziek en volgde het creatief werk van beroemdheden als Abdu-l Hamuli, Almaz en Mahmud Osman, die het latere werk van de belangrijkste Egyptische componisten en uitvoerders uit de 20steeeuw beïnvloedden, Sayed Darwish, Umm Kulthum (foto), Mohammed Abdel Wahab, Abdel Halim Hafez en Zakariyya Ahmad (foto). De meeste van deze sterren, onder wie Umm Kulthum en Najat Al Saghira, maakten deel uit van de klassieke Egyptische en Arabische muziektraditie.
Mannelijke professionele muzikanten werden in deze periode Alateeyeh of Alatee genoemd, wat ‘speler op een instrument’ betekende. De naam was van toepassing op zowel zangers als instrumentalisten. Hun positie werd als berucht en nederig beschouwd. Deze muzikanten vonden werk door te zingen of te spelen op feestjes, ter vermaak van het gezelschap.
Vrouwelijke professionele muzikanten werden Awalim of Al’meh (Almée) genoemd, wat ‘geleerde of ontwikkelde vrouw’ betekende. Deze zangeressen werden vaak ingehuurd ter gelegenheid van een feest in de harem van een rijk persoon. Ze behoorden niet tot de harem, maar zaten in een verhoogde kamer, verborgen achter een scherm om niet te worden gezien door de harem of door de meester van het huis. De vrouwelijke Awalim werden meer betaald dan mannelijke artiesten en werden ook hoger gewaardeerd dan de Alateeyeh.
Deze publicatie, samengesteld met vijftien stemmen opgenomen door vijf platenmaatschappijen, omvat vier cd’s waarvan er twee zijn gewijd aan de beroemdste almeh-s, gespecialiseerd in het zingen van taqtūqa-s (het lichte lied).
Cd1 is gewijd aan de almeh-s Sitt Bahiyya al-Mahallãwiyya en Sitt Amina al-‘Iråqiyya die zich voornamelijk specialiseerden in het opnemen van taqtūqa-s. Deze publicatie was voor de redactie een uitdaging, nl. een opname van Sitt Bahiyya al-Mahallãwiyya gemaakt door Edison op een was cilinder een paar jaar voor de 78-toerenplaten in Caïro. Cd 2 compileert de stemmen van een grotere groep al’meh-s, gespecialiseerd in het zingen van taqtūqa-s. Cd3 is gewijd aan de beroemdste almeh-s, Sitt Asma al-Kumsãriyya, bekend om het zingen van het kunstlied, een hoger standaardrepertoire, zoals dawr-s, mawwål-s en qasida-s. Cd 4 is een voortzetting van cd 3 en richt zich op andere al’meh-s die Arabische kunstliederen zongen. Men weet niet de exacte datum waarop de Edison cilinderopname werd gemaakt. Men kan alleen bevestigen dat het werd gepubliceerd vóór 1900. Deze opname is de oudste in deze compilatie, terwijl de meest recente Baidaphon opname, gemaakt werd in 1913.
De vijf platenmaatschappijen die instonden voor de opnamen zijn Pathé (Frankrijk): alleen het Edison-record; Gramophone bros. (VK): 1903 tot 1910; Odeon (Duitsland): 1903 tot 1910; Favoriet (Duitsland): 1905 en Baidaphon (Beiroet-Caïro): 1906 tot 1913. Uitgebreide tekst is te lezen in het bijbehorend boekje van Mustafa Said en Fréderic Lagrange, mooi uitgegeven. Deze heel professionele uitgave met steun van de Humboldt Stiftung, is een belangrijke bijdrage tot herontdekking van een specifiek onderdeel van het muzikaal wereld erfgoed.
Yà sàhi al-sabr L’âge des Almées The Age of Almehs Musiciennes égyptiennes au tournant du XXe siècle 4 cd AMAR Fondation for Arab Music Archiving and Research
www.amar-foundation.org