Venetië is de stad waar de moderne opera is uitgevonden. In de republiek Venetië heerste begin zeventiende eeuw een cultuur van vrijzinnigheid, waardoor de opera er kon uitgroeien tot een kunstvorm voor iedereen. Willem Bruls schreef er een schitterend boek over.
Claudio Monteverdi schreef er zijn grote werken en de priester Vivaldi componeerde er voor de theaters. Zo ontwikkelde het dramma per musica zich tot de opera met recitatieven en aria’s zoals wij die nu kennen. Ook na de zeventiende eeuw bleef Venetië één van de hoofdsteden van de opera. De beroemde drama’s van Verdi gingen er in première en Richard Wagner zette er de zinderende liefdesakte van Tristan und Isolde op papier. Uiteindelijk zou Wagner er ook overlijden. En op het kerkhofeiland San Michele ligt…Igor Stravinsky.
Ooit had Venetië zes operahuizen. Het eerste commercieel operahuis in Venetië, het “Teatro San Cassiano” van Francesco en Ettore Tron, werd in 1637 geopend. “L’Andromeda” van Benedetto Ferrari en “La Maga Fulminata” van Francesco Manelli werden er opgevoerd. In 1677 volgde het “Teatro San Angelo”, gelegen in de Campo San Angelo, tegenover de Rialto-brug. Vivaldi componeerde voor dit theater wel honderd opera’s. Daar werden er overigens niet alleen opera’s opgevoerd, maar ook toneelstukken van o.a. Goldoni en Casanova. In 1678 werd het indrukwekkend mooi “Teatro di San Giovanni Grisostomo” geopend. Sedert 1835 heet dit theater, “Teatro Malibran” (foto). In 1792 opende het beroemd, neoclassicistisch “Teatro La Fenice” zijn deuren, nadat het operahuis “San Benedetto” in 1774 was afgebrand. “La Fenice” werd op Hemelvaartsdag, op 16 mei 1792, ingewijd met de opera “I Giochi di Agrigento” van Giovanni Paisiello.
“Alleen in Venetië kon het nieuw muziekdramatisch genre zich gaan wijden aan de afgronden van de liefde, die we voor het gemak ‘wellust’ zijn gaan noemen”, schrijft Bruls. “De stad heeft een lange geschiedenis van verleiding en libertinisme, die neersloeg in de beeldende kunsten, literatuur, theater en muziek. Met Francesco Cavalli (foto) en Vivaldi werd deze lijn voortgezet van de 17de naar de18de eeuw. Met hen ontwikkelde het ‘dramma per musica’ van Monteverdi zich tot de opera met recitatieven en aria’s, die wij zo goed kennen”.
“Net zoals Monteverdi ons met ‘Poppea’ de afgronden van de liefde liet zien”, vervolgt Bruls, “deed Vivaldi dat met zijn opera’s een eeuw later. In zijn ‘Orlando furioso’ wordt de titelheld letterlijk gek van verlangen. Marcello’s zedige oppositie kon weinig aan dat beeld veranderen. Als een magneet trok de stad Europeanen aan vanwege deze fascinerende mengeling van schoonheid, liefde, lust, verlangen en erotisch gevaar. Een fictief personage als Don Giovanni kan alleen in deze lagune stad in de opera doorbreken.”
“Tot eind 18de eeuw met de napoleontische oorlogen alles abrupt ophield”, zo lezen we verder. “Venetië”, schrijft Bruls, “hield op te bestaan als autonome stadstaat en daarmee als erotisch asiel en sensuele vrijplaats. Wat er in de twee eeuwen daarna gebeurde, zouden we misschien nog het beste kunnen omschrijven als een langzaam afsterven – maar niet kunnen doodgaan. Zoals de figuren in Richard Wagner ‘Parsifal’, voor wie het onmogelijk is om te sterven aan hun wonden van wellust en verlangen. Wagner schreef ‘Parsifal’ niet in Venetië – wel grotendeels in Italië – maar hij zette er de zinderende liefdesakte van ‘Tristan und Isolde’ op papier, een opera waarin Tristan niet kan sterven. Het was de stad waar de componist na een leven vol ongestilde wellust en verlangen uiteindelijk zelf kon sterven. Zoals Violetta Valéry in G. Verdi’s ‘La Traviata’ voor het eerst stierf op een Venetiaans toneel”.
“Was de 19de eeuw er al een van heimwee naar een verloren wereld, de 20ste eeuw zou dat niet minder zijn”, schrijft Bruls. “Thomas Manns novelle ‘Der Tod in Venedig’, en met hem Luchino Visconti’s film en Benjamin Brittens opera, werd een sluitstuk van de stad als decor voor lust, decadentie, ziekte en verval. Na de Tweede Wereldoorlog leek het allemaal voorgoed voorbij te zijn. Venetië had in de voorgaande twee eeuwen geen grote componist meer opgeleverd, maar was in ieder geval nog een decor van muzikale weemoed geweest. Na de oorlog leek ook daar een eind aan te komen, de stad dreigde voorgoed overgedragen te worden aan het vernietigende massatoerisme.”
“Tot een geboortige Venetiaan daar een voorlopig einde aan maakte”, vervolgt Bruls. “Met Luigi Nono (foto) herleefde de lagune stad als creatieve broedplaats van muziek en opera. Zijn oeuvre past op een paradoxale manier in de lange geschiedenis van de Venetiaanse opera. Het abstractieniveau van zijn opera ‘Prometeo’ toont niet alleen zijn eigenzinnige virtuositeit, het is eveneens een tribuut aan de polyfone tradities van de San Marco – maar het is ook een ontroerend requiem van een stervende opera. Wat kan er na de absolute stilte nog gezongen worden, een stilte die ook ‘s avonds langs de verlaten kanalen te horen is?”
In “Venetiaanse zangen” worden wandelingen gemaakt door vier eeuwen operageschiedenis. Er worden plaatsen bezocht waar componisten woonden en werkten, waar theaters staan en stonden, en waar de belangrijke spelers van de muziekcultuur zich ophielden. In bibliotheken en palazzi wordt gezocht naar sporen en herinneringen. Bewoners, musicologen en musici komen aan bod. Er wordt gereflecteerd over de betekenis van de componisten en hun werken. Onderzocht wordt hoe de magie van de stad zijn uitwerking had op zijn muzikale bewoners en de talloze bezoekers, onder wie Mozart, Rossini en Stravinsky. De zwerftochten leiden tot het Teatro La Fenice naar het joods ghetto, van het Palazzo Grimani (foto) naar de ridotto, van de begraafplaats San Michele naar het “Hotel des Bains” op het Lido. Opera reflecteert als een Venetiaanse spiegel het wezen van de lust en wellust.
Na “De stad en de mythe”, wijdt Willem Bruls zijn eerstvolgende hoofdstukken aan de Mariavespers en Il combattimento di Tancredi e Clorinda van Monteverdi, Montverdi’s ritorno a l’opera, zijn Libertinisme en de decadentie van Nero en Poppea, en Monteverdi’s graf. Na Händels “Agrippina”, volgen drie hoofdstukken gewijd aan Vivaldi, Vivaldi versus Marcello, het Ospedale della Pièta en Vivaldi’s “Orlando furioso”. Hij vervolgt dan met “Casanova en Mozart”, “Rossini tussen twee eeuwen”, “Byron en Verdi in La Fenice” en het Hotel Danieli. Na aandacht voor Richard Wagner, “Wagners Tristan und Isolde” en “Wagners zwanenzang”, eindigt Bruls met het museum in het Palazzo Fortuny (Palazzo Pesaro Orfei) en Luigi Nono’s Prometeo. een pracht van een boek. Zeker lezen!
Willem Bruls (°1963) studeerde Letteren en Kunstgeschiedenis in Amsterdam. Als schrijver bijt hij zich vast in onderwerpen rond klassieke muziek en theater. Zo deed hij een studie naar Wagners ‘Ring-cyclus’ en schreef hij over oriëntalisme binnen het operagenre. Als dramaturg werkte Bruls aan grote operaproducties als ‘Il re pastore’, ‘Die Entführung aus dem Serail’ en ‘Prince Igor’. Samen met Pierre Audi werkte hij onder meer aan ‘Tristan und Isolde’. Daarnaast adapteert hij balletten en theaterstukken en regisseert hij producties voor de Operadagen Rotterdam, het Delft Chamber Music Festival en het Gergiev Festival.
Willem Bruls Venetiaanse zangen: Opera in Venetië 266 bladz. uitg. atlas contact ISBN 9789045018256