Na de recente opnamen voor het label Arcana van de oratoria “La forza delle stelle”, “San Giovanni Crisostomo” en “Santa Editta”, zetten Andrea De Carlo en de ensembles “Mare Nostrum” en “Il Pomo d’Oro”, met deze twee uitgaven, hun Stradella-project verder met de verkenning van de schitterende oratoria en opera’s van Alessandro Stradella (1644-1682). En hoe!Pelagia van Antiochië was een prostituee/danseres uit de vierde of vijfde eeuw, die de bisschop Nonnus van Edessa charmeerde.Na het horen van de preek van Nonnus bad ze om berouw, werd gedoopt en gaf al haar wereldse goederen weg om kluizenares op de Olijfberg te worden. Daar leefde ze als boetelinge verkleed als man (Pelagius). Ze werd bekend als de monnik zonder baard en overleed enkele jaren later door hongersnood. Pas na haar dood ontdekte men dat het om een vrouw ging. Haar verhaal was wellicht identiek aan dat van St. Marina van Alexandrie.
In Stradella’s oratorium “Santa Pelagia” is Pelagia, als de mooie danseres aan het keizerlijk hof in Antiochie in Syrië, het onderwerp van rivaliteit tussen een boze engel “Mondo” (de wereld), die haar ertoe aanmoedigt om ten volle van het leven te genieten, voor de eeuwigheid haar schoonheid vernietigt, en bisschop Nonno Van Edessa, die haar met behulp van de goede engel, “Religione”, uitnodigt tot een leven in dienst van God. Pelagia buigt voor de verleiding van “Mondo”, maar net als hij zijn laatste overwinning viert, gaat ze onverwacht naar een eenzame grot, waar ze de rest van haar leven in liefdevolle dienst aan God wijdt. Sopraan Roberta Mameli schittert in de verleidelijke uitbeelding van de titelrol, omringd door een gerenommeerde cast, onder wie Sergio Foresti als “Mondo”, Raffaele Pe als “Religione” en Luca Cervoni als “Nonno”. En net als de andere cd’s werd de opname gemaakt in het kader van het Alessandro Stradella Internationaal Festival in Nepi, de geboorteplaats van de componist.
Stradella trad in 1667 in dienst bij Koningin Christina I van Zweden. Tot zijn plichten als “servitore de camera” behoorden ook het componeren van geestelijke vocale muziek (oratoria, cantates – “Chare Jesu Suavissime” tot het feest van de Heilige Filippo Neri – en passies). In de tijd tot 1677 ontstonden ook de grote oratoria San Giovanni Battista, San Pelagia en het (verloren) Vastenoratorium voor San Marcello. Opdrachtwerken van de aristocratie zoals de cantate “La Circe” in mei 1667 bij de benoeming tot kardinaal van Leopoldo di Medici, plaatsten Stradella in het centrum van het Romeins muziekleven. Al gauw breidde hij zijn terrein uit naar het theater, waarvoor hij opera’s en serenades componeerde. Hij maakte naam als componist en na Rome, werden zijn werken in de meeste belangrijke steden van Italië opgevoerd.
Zijn roem werd echter overschaduwd door zijn betrokkenheid bij allerhande louche zaken. In 1669 moest hij Rome verlaten, vanwege zijn aandeel in een complot om geld van de kerk te verduisteren. Als huwelijksmakelaar, moest hij in 1677 de stad nogmaals ijlings verlaten, nadat hij een huwelijk gearrangeerd had voor de nicht van kardinaal Cibo. Na een kort verblijf in Florence, ging hij naar Venetië en kwam hij weer in de problemen vanwege een affaire met Agnese Van Uffelte, de maîtresse van de Venetiaanse edelman Alvise Contarini. Achtervolgd door Contarini’s huurmoordenaars vluchtte hij met Agnese naar Turijn. Hoewel zijn achtervolgers hem onderweg te pakken kregen, wist hij zwaargewond te ontkomen en werd hij onder de hoede genomen van de Franse regentes in Turijn, Maria Johanna, wat ontaarde in een diplomatieke rel tussen de Venetiaanse republiek en de zonnekoning van Frankrijk, Louis XIV.
Hersteld van zijn verwondingen besloot hij naar Genua te gaan (1678), waar enkele edellieden hem een goed salaris boden, onder voorwaarde zich blijvend te vestigen in Genua en exclusief voor hen muziek te componeren. In Genua componeerde hij onder de patronage van rijke adellijken zijn laatste grote werken (instrumentale muziek, het oratorium “Susanna”). In 1682 raakte hij weer betrokken in een schandaal, ditmaal met een vrouw afkomstig uit de Genese adel, wat hij met de dood moest bekopen. Stradella werd nl. in februari 1682 op de Piazza Bianchi neergestoken door een huurmoordenaar.
Ongeveer 300 van zijn werken zijn overgebleven, waaronder vier opera’s, meer dan 170 cantaten en zes oratoria. De bekendste van zijn composities dateren uit de laatste vijf jaar van zijn leven, toen hij uit Rome was gevlucht en in Genua woonde. Waar en wanneer Stradella zijn oratorium “Santa Pelagia” componeerde is niet zeker en de tekstschrijver is anoniem. De keuze van een dergelijke, relatief duistere heilige als onderwerp was eerder onconventioneel. Stradella was meer geïnteresseerd in Pelagia’s luxueus leven dan in haar bekering en martelaarschap. Zijn oratorium verandert het verhaal in een dobbelspel tussen werelds genot en religieuze discipline. Ze worden gepersonifieerd door twee van de vier solisten, terwijl de sopraan de rol van Pelagia en de tenor de rol van Nonnus inneemt.
Het werk dat 50 minuten duurt bevat 54 heel korte solo recitatieven en aria’s, waarvan de helft voor Pelagia. Er is maar één duet (“Empio no, nol credero” tussen Mondo en Nonno) en één enkel koor (“Festeggiate” in het 2de deel (Seconda Parte, (Track 43)). Door slechts drie strijkers, een arpa a tre ordini maar met een rijke continuo (met 2 tiorba’s, een arciliuto, een klavecimbel (copie van een Grimaldi uit 1697) en een Deblieck orgel uit Brussel), klinkt de muziek heel licht en de zachte en lenige stemmen van de solisten, in het bijzonder deze van Roberta Mameli als “Pelagia”, bezitten en behouden datzelfde efemeer gevoel van lichtheid. De schitterende uitvoerders zijn Roberta Mameli (sopraan), Raffaele Pe (Contralt), Luca Cervoni (tenor), Sergio Foresti (bariton) het “Ensemble Mare Nostrum” o.l.v. Andrea De Carlo.
Alessandro Stradella kreeg bekendheid in de geschiedenis van de muziek door zijn kort maar bewogen leven, maar ook dankzij zijn reputatie als componist van (zeven) opera’s. Ontoegankelijk voor onderzoekers voor vele jaren, was “La Doriclea”, gecomponeerd in 1681, in navolging van Cavalli, herontdekt in 1938, de minst bekende van Stradella’s opera’s. Toch was dit meesterwerk op een libretto van kardinaal Orsini, bijzonder belangrijk in het Rome van de tweede helft van de 17de eeuw. Klaarblijkelijk was het zelfs de eerste opera van Stradella. Vanuit dramatisch oogpunt harmonieerde “Doriclea” met de regels van de “commedia d’intrigo”, typisch voor het theater van de 17de eeuw. In deze verfijnde en amusante opera, wisselen ontroerende lamenti en onweerstaanbaar komische scènes af met het personage van Giraldo, een echte voorloper van de legendarische buffo bas van Rossini.
Emőke Baráth (Doriclea) en Xavier Sabata (Fidalbo), Giuseppina Bridelli (Lucinda), Luca Cervoni (Celindo) en het komisch paar Delfina (Gabriella Martellacci) en Giraldo (Riccardo Novaro), geven het beste van zichzelf en doen de rollen herleven. Deze eerste wereldrecord release van “La Doriclea” is een groot succes voor “The Stradella Project”, dat het vijfde deel in de serie markeert. Via dit opnameproject, schildert Andrea De Carlo een portret van deze baanbrekende, Italiaanse componist. Schitterende muziek, schitterend uitgevoerd, stijlvol en bijzonder mooi. Een must voor operaliefhebbers, een aanrader voor iedereen. Warm aanbevolen.
Stradella Santa Pelagia Roberta Mameli Raffaele Pe Luca Cervoni Sergio Foresti Ensemble Mare Nostrum, Andrea De Carlo cd Arcana A431
Alessandro Stradella La Doriclea Emőke Baráth Giuseppina Bridelli Xavier Sabata Luca Cervoni Gabriella Martellacci Riccardo Novaro Il Pomo d’Oro Andrea De Carlo 3 cd ARCANA A 454