In de reeks schitterende uitgaven van muziek van Edward Elgar, door het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra o.l.v. Vasily Petrenko, verscheen nu een derde cd met o.a. Elgars “Enigma Variations”. Deze derde Elgar-cd van Petrenko en het RLPO, brengt drie meesterwerken, “In the South”, een levendige en kleurrijke weergave van de Zuid-Italiaanse kust, de “Serenade voor strijkorkest”, en de magistrale Variaties op een origineel thema , bekend als de “Enigma-variaties”. Niet te missen!
De Enigmavariaties op. 36 munten uit door de grote afwisseling in sfeer en subtiele portrettering. De Nimrodvariatie doet denken aan de diepgang van een adagio uit een symfonie (bv. uit nr. 7) van Anton Bruckner. Elgar orkestreerde in 1916 het meeslepend lied “Jerusalem” van Charles Hubert Parry, dat nog elk jaar tijdens de “Last Night of the Proms” wordt gezongen. Elgar’s eerste symfonie werd enthousiast ontvangen. In één jaar vonden hiervan nl. meer dan honderd uitvoeringen plaats. Hierin hanteerde Elgar een terugkerend thema als motto. Zijn twee andere symfonieën zijn minder bekend geworden. Zijn vioolconcerto schreef Elgar voor Fritz Kreisler.
Na de Eerste Wereldoorlog schreef Elgar weinig werken. Uit zijn laatste periode is vooral zijn celloconcert beroemd geworden. Elgar dirigeerde ook een aantal plaatopnamen van zijn orkestwerken en componeerde ook werken voor kamerkoor en kamermuziek. Zijn a capella koorwerken en anthems zijn bekend gebleven, maar van zijn kamermuziek worden alleen een pianokwintet en een strijkkwartet nog gespeeld. Met Charles Villiers Stanford en Hubert Parry bracht Elgar de Engelse klassieke muziek eind negentiende eeuw op Europees niveau. Elgars superieure orkestratie en een instinct voor grandeur dat niet onderdoet voor dat van Händel, hebben hem zijn plaats in het Engels orkestrepertoire verzekerd, in tegenstelling tot de composities van Stanford en Parry wier koormuziek eerder wordt uitgevoerd.
Variaties op een origineel Thema voor orkest, op. 36 (“Enigma”), gewoonlijk vermeld als “Enigma variaties”, is een compositie bestaande uit een thema en veertien variaties voor orkest, gecomponeerd in 1898-1899. De compositie is bekend voor de raadsels (enigma’s) achter de muziek. Net als de vijf “Pomp and Circumstance Marches”, droeg Elgar de compositie op aan vrienden. In de Enigma-variaties worden de vrienden weliswaar geportretteerd. Elke variatie is een denkbeeldige miniatuur als parodiërend portret van een kennis of van een lid van zijn vriendenkring.
Het verhaal gaat als volgt. Na een vermoeiende dag van lesgeven in 1898, was Elgar aan het dagdromen aan de piano. De melodie die hij speelde trok de aandacht van zijn vrouw, die het zo mooi vond en vroeg om het nog eens te spelen. Om zijn vrouw te amuseren, begon hij variaties op de melodie te improviseren, telkens verwijzend naar één van hun vrienden, of gespeeld in hun stijl. Elgar werkte uiteindelijk deze improvisaties uit en orkestreerde de variaties.
De première van “Enigma variaties” was in St. James’s Hall (foto) in Londen op 19 Juni 1899. De dirigent was Hans Richter (foto). Op het programma stond tevens Mozarts Praagse symfonie nr. 38, KV 504. De critici waren aanvankelijk geïrriteerd door het raadselachtige van de initialen bij de variaties, maar de meesten prezen wel de muzikale inhoud, structuur, en vooral de prachtige orkestratie. Hans Richter (1843-1916) leidde de première van Wagners Der Ring des Nibelungen in Bayreuth (1876). Op 25 december 1879 dirigeerde hij de Siegfried-Idyll bij de Wagners thuis in Luzern. Hij leidde de eerste uitvoeringen van de symfonieën 1, 3, 4 en 8 van Anton Bruckner en de Enigma variaties en symfonie nr. 1 van Edward Elgar. Hij was van 1900 tot 1911 de vaste dirigent van Hallé Orchestra. Het Hallé Orchestra was en is nog steeds een belangrijk, Engels symfonieorkest uit Manchester, dat in 1857 werd opgericht door Charles Hallé.
Elgar wijdde de compositie aan “his friends pictured within”, en op de partituur wordt elke variatie ingeleid door een bijnaam of initialen, verwijzend naar de identiteit van de muzikaal geportretteerde vriend. Zoals met geschilderde portretten van die tijd het geval was, “schilderen” de muzikale portretten van Elgar hun onderwerpen op twee niveaus. Elke variatie verklankt een algemene indruk van de persoonlijkheid van zijn personage maar bovendien bevatten de meeste van hen een muzikale verwijzing naar een specifiek kenmerk of een gebeurtenis, zoals het gestotter of gegiechel van Dorabella, de lach van Winifred Norbury, of de wandeling met Jaeger. De variaties ontstaan uit zowel melodische, harmonische als (vooral) ritmische elementen van het thema. De 14de variatie vormt de grootse finale.
“The enigma I will not explain – its ‘dark saying’ must be left unguessed, and I warn you that the apparent connection between the Variations and the Theme is often of the slightest texture; further, through and over the whole set another and larger theme ‘goes’, but is not played…. So the principal Theme never appears, even as in some late dramas … the chief character is never on stage. “ (Edward Elgar)
De structuur van de compositie is als volgt:
Thema (Andante)
Het thema bestaat uit twee contrasterende melodische zinnen, waarvan de eerste het belangrijkste thema is: Het belangrijkste thema wordt bij het begin gespeeld door de eerste violen. Het wordt herhaald met een lichtjes verschillende begeleiding, nadat de tweede melodie door de violen en houtblazers is geïntroduceerd. Beide motieven worden verder ontwikkeld in de variaties.
Variatie 1 (tempo L’istesso) “C.A.E.”
Caroline Alice Roberts-Elgar, de vrouw van Edward. Deze Brahmsiaanse variatie bevat herhalingen van een vier-notenmotief dat Elgar naar verluidt floot voor zijn vrouw als hij thuiskwam. Met wat verbeelding, zoiets als “Dar-ling, I’m home”. Verklanking van liefde en tederheid met een verrassende Wagneriaanse wending in de centrale episode.
Variatie 2 (Allegro) “H.D.S-P.”
Toccata in scherzostijl. Hew David Steuart-Powell, een pianist en vriend met wie Elgar en de cellist Basil Nevinson vaak kamermuziek speelden. (cfr 12de variatie). Mogelijks staan de letters S en P voor de fotograaf Secondo Pia.
Variatie 3 (Allegretto)”R.B.T.”
De al wat oudere Richard Baxter Townshend, een amateuracteur en imitator, in staat tot extreme veranderingen van de hoogte van zijn stem (“the low voice flying off occasionally into ‘soprano’ timbre.”), een kenmerk dat de hobo imiteert.
Variatie 4 (Allegro di molto)”W.M.B.”
Elgars buurman, William Meath Baker, squire (jonker (landadel)) van Hasfield in Gloucestershire, bouwheer-aannemer van Fenton in Stoke-on-Trent (Staffordshire Moorlands), die “zichzelf enigszins energiek uitdrukte”. Dit is de kortste variatie. De energieke muziek verklankt Baker die de kamer binnen stormt, luidruchtig zijn orders geeft om vervolgens met slaande deuren de kamer weer te verlaten (“with an abrupt manner and a tendency to bang doors behind him when leaving a room”).
Variatie 5 (Moderato) “R.P.A.”
De melomaan Richard Penrose Arnold (1855-1908), de zoon van de dichter Matthew Arnold (1822-1888) en Frances Lucy, de dochter van Sir William Wightman, Justice of the Queen’s Bench. Richard was een amateurpianist. Het edele, enigszins Slavisch aandoend thema klinkt in de celli en de bassen met een tegenmelodie in de violen. Deze variatie leidt naar de volgende zonder pauze.
Variatie 6 (Andantino)”Ysobel”
Isabel Fitton, een leerling altviool van Elgar. De melodie van deze variatie wordt dan ook gespeeld door de altviool. Deze humoristische maar poëtische variatie verklankt de moeite die Ysobel had met de overgang van de ene snaar naar de andere. De altviolen spelen dan ook in snaarwisseling. De grote intervaliek tussen de noten wijst dan weer op de “grote” lengte van Ysobel.
Variatie 7 (Presto)”Troyte”
Arthur Troyte Griffiths, een architect en kunstschilder die het huis van Elgar in Malvern had gebouwd. De variatie met pauken- en koperspel in de geest van Dvorak, bootst zijn enthousiaste incompetentie op de piano na. Deze karikatuur verklankt de poging die Elgar ondernam om Arthur met twee vingers piano te leren spelen.
Variatie 8 (Allegretto)”W.N.”
De gezusters Norbury en hun 18de-eeuwse cottage. Winifred Norbury, de secretaresse van de Worcestershire Philharmony Society, was een vriendin van Elgar die hij beschouwde als een bijzonder makkelijk mens in de omgang (“particularly easygoing”), vanwaar de ontspannen, pastorale sfeer van de muziek, gebaseerd op de koraalmelodie “Ein feste Burg” in violen en klarinet. Aan het eind van deze variatie wordt één enkele aangehouden noot (sol) door de viool, de overgang naar de meesterlijke, volgende variatie.
Variatie 9 (Adagio)”Nimrod”
Augustus J. Jaeger, de beste vriend van Elgar. Naar het schijnt verklankt deze variatie, naast het nobel karakter van August, een nachtelijke wandeling van hen twee, tijdens welke zij de langzame bewegingen van de composities van Ludwig van Beethoven bespraken. De eerste acht maten lijken overigens op het begin van de tweede beweging van de achtste pianosonate van Beethoven (Pathétique op. 13). De naam van de variatie verwijst naar een patriarch uit het Oude Testament die als een machtige jager wordt beschreven. Nimrod was volgens de Bijbel een groot machthebber uit de tijd kort na de zondvloed. Nimrod was volgens het boek Genesis een zoon van Kush. Hij was de eerste “machthebber” en een groot jager. Hij heerste over de steden Babel, Erech, Akkad en Kalne, in het land Sinear. Hier vandaan moet hij naar Assur zijn getrokken waar hij de steden Nineve, Rechobot-ir, Kalah en Resen stichtte.
Volgens de traditie was hij de eerste en enige persoon die de gehele mensheid verenigde. Hij handelde tegen de wil van God. Het symbool van Nimrods hoogmoed was de bouw van een stad met een toren die tot de hemel moest reiken. Als antwoord daarop daalde God uit de hemel af en maakte dat de mensen, die eerst één taal hadden, aan spraakverwarring ten offer vielen en elkaar niet meer konden verstaan. De bouw van de stad en de toren werden gestaakt. God verspreidde vervolgens de mensen over de aarde. De onafgemaakte stad kreeg de naam Babel, wat afgeleid is van het Hebreeuwse woord balal, dat ‘verwarring brengen’ betekent. Mogelijk is de ‘Bijbelse’ Nimrod gebaseerd op de historische Assyrische koning Sennacherib/Nimrod.
Deze breidde het eerste Assyrische rijk uit tot een gebied dat zich uitstrekte van het Zagrosgebergte tot aan de Middellandse Zee. In 1760 v.Chr. werd dit gebied voor korte tijd ingelijfd bij het Babylonische rijk. Hoewel de Bijbelse persoon Nimrod op zich een leider was, is de term Nimrod in het Engels ook een scheldnaam voor iemand die zich dom gedraagt. Ook de Turkse vertaling nemrut wordt als belediging gebruikt, als men iemand te onredelijk, egoïstisch en onderdrukkend vindt. Mogelijk ligt de verklaring hiervan in het feit dat de Bijbelse Nimrod een dominante veroveraar was.
De naam “Jaeger” betekent in het Duits, jager. Augustus Jaeger (1860-1909) was een Engels-Duitse muziekuitgever, die een hechte verhouding had met Elgar. Duitser van geboorte, (hij werd geboren in Düsseldorf), ontmoette hij Elgar als bediende van de muziekuitgever “Novello” in Londen. Zijn raad en vriendschap werden onschatbaar voor Elgar. Jaeger wist hem overigens te overtuigen om verschillende passages, met inbegrip van de finale van zijn Enigma variaties, en de climax van de “Droom van Gerontius”, te herschrijven. August Jaeger is als Nimrod onsterfelijk geworden in deze aangrijpende negende variatie.
Jaeger verdedigde samen met Elgar, de muziek van de jonge zwarte componist Samuel Coleridge-Taylor (1875-1912) en overtuigde Elgar ervan dat Samuel een genie was. August Jaeger steunde Elgar ook vaak in moeilijke momenten: “A day’s attack of the blues…will not drive away your desire, your necessity, which is to exercise those creative faculties which a kind providence has given you. Your time of universal recognition will come.” Elgar organiseerde met Samuel Coleridge-Taylor het Three Choirs Festival dat nog steeds jaarlijks in de maand augustus afwisselend wordt georganiseerd in de kathedralen van Hereford, Gloucester of Worcester. Engeland is tot vandaag onnoemelijk rijk aan Festivals voor klassieke muziek.
Jaeger huwde Isabel Dunkersley, een leerling van Henry Holmes aan de Royal College of Music. Deze variatie is beroemd geworden o.a. dank zij uitvoeringen bij herdenkingen en andere plechtigheden. “Nimrod” wordt bv. altijd gespeeld bij de cenotaaf in Whitehall in Londen op de zondag het dichtst bij 11 november, “Remembrance Sunday”, de dodenherdenking. Na het oude Schotse volksliedje “Flowers of the Forest” door de Great Highland Bagpipes, volgt jaarlijks “Nimrod”, traditioneel gevolgd door “Dido’s lament” uit Dido and Aeneas van Henry Purcell en de Bugle call “Last Post”.
Variatie 10 (Intermezzo: Allegretto) “Dorabella”
Dora Powell, geb.Penny, een vriendin van wie het gestotter of het gegiechel, afhankelijk van de bron, door de gedempte strijkers, en de houtblazers wordt verklankt. Dora was de stiefdochter van de zuster van William Meath Baker, inspiratie voor de vierde variatie, en schoonzuster van Richard Baxter Townsend, inspiratie voor de derde. In deze variatie verwijst Elgar stiekem naar de “Urendans” uit de opera “La Gioconda” van Amilcare Ponchielli en de naam Dorabella verwijst naar één van de twee zussen uit de opera “Cosi fan tutte” van W.A.Mozart. Dora Penny was ook het hoofdpersonage van een ander enigma van Elgar, het zogenaamde “Dorabella Cipher” (code). De Dorabella-code is een gecodeerde brief die door Edward Elgar aan Miss Dora Penny werd geschreven en gecodeerd (de brief was van een andere brief vergezeld, gedateerd 14 Juli, 1897). Zij kon de code nooit ontcijferen en zijn betekenis blijft tot vandaag onbekend.
De code of cijferschrift , bestaande uit 87 karakters en verdeeld over 3 lijnen, schijnt gemaakt met een alfabet van 24 symbolen, waarbij elk symbool uit 1, 2 of 3 bestaat, die in 8 richtingen worden georiënteerd. De richtlijn van verscheidene van de karakters is dubbelzinnig. Een klein punt, betekenis onbekend, verschijnt na het vijfde karakter op de derde lijn. De optelling van de 87 karakters onthult een symboolfrequentie dicht bij wat kan worden verwacht van een code, gebaseerd op een tekst in gewoon, alledaags Engels. Maar de pogingen om het op die manier te ontcijferen zijn tot dusver vruchteloos gebleken, leidend tot de speculatie dat de code complexer moet zijn.
Variatie 11 (Allegro di molto) “G.R.S.”
George Robertson Sinclair, de organist van Hereford Cathedral. Deze uitgelaten variatie verklankt Sinclairs bulldog “Dan” die tijdens een wandeling aan de Rivier Wye met zijn baasje in het gezelschap van Elgar, in het water viel. De hond klom uit het water en begon uitbundig te blaffen (koperblazers en pauken). Elgar droeg zijn vierde Pomp and Circumstance March op aan Dr. Sinclair.
Variatie 12 (Andante) “B.G.N.”
Basil G. Nevinson, een bekende cellist, krijgt in deze variatie een adembenemende cellomelodie terwijl de celli van het orkest het hoofdthema prachtig variëren. In 1919 inspireerde Nevinson, Elgar tot het componeren van zijn celloconcerto op. 85.
Variatie 13 (Romanza: Moderato).
Wegens het gebrek aan initialen, is de identiteit van deze persoon onduidelijk en is deze variatie een enigma binnen een enigma. De muziek ademt de geest van de eerste episode uit de ouverture “Meeresstille und glückliche Fahrt” van Felix Mendelssohn, en Elgar citeert de beginnoten van de ballade van Senta uit Wagners “Fliegende Holländer”. Dit leidt tot speculatie. Gaat het misschien over Lady Mary Lygon (foto), gezelschapsdame van Queen Mary, Queen Consort van George V, die per schip op reis was naar Australië, of zou het om Helen Jessy Weaver gaan, die Elgars verloofde was alvorens zij in 1884 naar Nieuw Zeeland emigreerde, of misschien wel om de Amerikaanse Julia H. Worthington, overleden in 1913?
Variatie 14 (Allegro Finale: Presto) “E.D.U.”
Elgar zelf, met de “pet name”, Edu, zoals zijn vrouw hem noemde. Uitgesproken Brits temperament. De thema’s van de eerste (Elgars vrouw Caroline) en negende (Nimrod) variatie worden verwerkt. De negende in de bassen, de eerste in de dwarsfluit. De oorspronkelijke variatie 14 was honderd maten korter dan de herwerkte versie. In Juli 1899, één maand nadat de originele versie was voltooid, spoorde Alfred Jaeger Elgar nl. aan om de variatie iets langer te maken. Elgar ging akkoord, en voegde er een orgelpartij ad libitum aan toe.
Tijdens de jaren 1890 bouwde Elgar geleidelijk een reputatie op als componist, voornamelijk van werken voor de grote koorfestivals van de Engelse Midlands, “The Black Knight” (1892) en “King Olaf” (1896), beide geïnspireerd door Longfellow, “The Light of Life” (1896) en “Caractacus” (1898). Andere werken van dit decennium waren de “Serenade for Strings” (1892) en “Three Bavarian Dances” (“The Dance” (Sonnenbichl), “Lullaby” (In Hammersbach) en “The Marksmen” (Bei Murnau) (1897).
De “Serenade for Strings in E minor”, op. 20, in drie bewegingen, Allegro piacevole, Larghetto en Allegretto, werd gecomponeerd in maart 1892, en voor het eerst privé uitgevoerd dat jaar, door de “Worcester Ladies ‘Orchestral Class”, met de componist als dirigent. Het kreeg zijn eerste openbare uitvoering in Antwerpen op 21 juli 1896 en werd opgedragen aan de orgelbouwer en amateurmuzikant Edward W. Whinfield (foto). Hoewel de Serenade pas in 1892 formeel werd gepubliceerd, wordt aangenomen dat het een bewerking was van een Suite “To my friend C. Lee Williams”, die Elgar enkele jaren eerder had gecomponeerd. Afgezien van de twee suites genaamd “The Wand of Youth”, (“Music to a Child’s Play”), was het daarom waarschijnlijk één van zijn eerste composities van het standaardrepertoire. De muziek heeft jeugdige charme en toont tegelijkertijd de vaardigheden die Elgar ontwikkelde naarmate hij volwassener werd. Naar verluidt was het trouwens de eerste van zijn composities waarover hij echt tevreden was.
Terwijl de 2de Symfonie één van Elgars grootste getuigenissen was van zijn muzikale maturiteit, was de “Serenade in E minor for Strings” misschien wel het charmantste resultaat uit zijn jeugdperiode. In de drie bewegingen gedomineerd door een diep gepassioneerd Larghetto, uiten de strijkers van het Royal Liverpool Philharmonic Orchestra alle emoties die in deze sierlijke compositie aanwezig zijn, zachtaardig, lyrisch en intens.
“In the South” (“Alassio”), op. 50, is een concert ouverture gecomponeerd tijdens een familievakantie in Italië in de winter van 1903 tot 1904. Meer dan twintig minuten lang, kan het ook worden beschouwd als een symfonisch gedicht. Het werk is gewijd “aan mijn vriend Leo F. Schuster”. Frank Schuster (1852-1927) (foto) was een Britse muziekliefhebber en beschermheer van de kunsten.
Zijn huis met uitzicht op St James’s Park aan 22 Old Queen Street in Londen, waarvan een deel nu kantoren van The Spectator-magazine zijn, werd een ontmoetingsplaats voor kunstenaars, schrijvers en musici, onder wie Siegfried Sassoon, John Singer Sargent, Walter Sickert, Sir Edward Elgar en Sir Adrian Boult. Hij was een goede vriend en reisgenoot van Elgar en hielp de populariteit van Elgar in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog. Schuster deed trouwens ook veel om de naam van Gabriel Fauré in Engeland bekend te maken. Schuster was zeer betrokken bij het organiseren van het driedaags Elgar Festival in Covent Garden in 1904, wat een ongekende eer was voor een levende componist. Adrian Boult en Edward Elgar ontmoetten elkaar overigens voor het eerst in 1905 in het huis van Schuster.
De ondertitel “Alassio” verwijst naar de stad aan de Italiaanse Rivièra waar Elgar en zijn familie verbleven in de Villa San Giovanni. Hij wandelde er en de provincie Savona werd een inspiratiebron. De première van het werk werd gegeven door het Hallé Orchestra op 16 maart 1904, de derde dag van een “Elgar Festival” in het Royal Opera House in Covent Garden. Het moest worden uitgevoerd door Hans Richter, maar toen Elgar de partituur niet op tijd klaar had voor de uitvoering door Richter, dirigeerde Elgar het orkest zelf. Frank Schuster was aanwezig op de première en Theodore Thomas leidde de Amerikaanse première met het Chicago Symphony Orchestra op 4 november 1904.
In het stuk wordt de centrale serenade gespeeld door een solo-altviool. In juli van hetzelfde jaar, paste Elgar deze episode aan als een lied op een gedicht van Shelley, onder de titel “In Moonlight”. Later maakte hij verschillende instrumentale versies met de titel “Canto Popolare”. Het werk duurt ongeveer 20 minuten. Het belangrijkste, dalend thema wordt door het hele orkest heen herhaald. De altvioolsolo is met name opmerkelijk vanwege zijn lengte, maar ook vanwege het contrast dat hij creëert met de rest van de compositie die qua orkestratie erg gestoffeerd is. Er zijn uitgebreide legato-passages tussen de strijkers en hoorns, en de andere kopers zorgen in het midden van het stuk, voor enorme opwinding met dynamisch sterke akkoorden gescheiden door grote intervallen. Niet te missen!
Elgar Enigma Variations In the South Serenade Royal Liverpool Philharmonic Orchestra Vasily Petrenko cd Onyx ONYX4205