In Wenen liep in 2014, in het Theatermuseum aan de Lobkowitzplatz, ter gelegenheid van het Richard Strauss Jubileumjaar ‘Zum 150. Geburtstag des großen Komponisten’, de tentoonstelling ‘Richard Strauss und die Oper’. De vooraanstaande Duitse uitgeverij Residenz Verlag gaf met steun van de Ernst von Siemens Kunststiftung de prachtige catalogus uit. Wel vijftien specialisten schreven over het wel en wee van de wellicht fascinerendste operawereld van de 20ste eeuw. Su-subliem !
Na zijn eerste opera’s ‘Der Kampf mit dem Drachen’ (1876), ‘Guntram’ (1893) en ‘Feuersnot’ (1901), kwam in 1905 de grote doorbraak met het omstreden ‘Salome’. Een opera op een bewerking van het drama van Sofocles, ‘Elektra’, was het begin van een succesvolle samenwerking met vaste librettist Hugo von Hofmannsthal. Zo begint ongeveer het succesverhaal over de, wanneer we de tweede versie van ‘Ariadne auf Naxos’ en ‘Des Esels Schatten’ er bij rekenen, 18 opera’s van Richard Strauss.
Zeer succesvol tijdens zijn leven, was Strauss wereldwijd vooral gewaardeerd als operacomponist en zijn positie in de geschiedenis van de muziek is 65 jaar na zijn dood nog steeds onmiskenbaar. Hoewel het middelpunt van zijn leven in het Beierse Garmisch lag, onderhield hij talrijke bindingen met Wenen. Vooral de nauwe contacten met de dichter Hugo von Hofmannsthal (foto), de decorontwerper Alfred Roller en zijn laatste librettist Joseph Gregor verbonden hem met de oude, barokke Residenzstadt. Hij was trouwens in de periode 1919-1924 samen met Franz Schalk, directeur van de Opera van Wenen.
De jubileumtentoonstelling van het Theatermuseum toont deels voor de eerste keer een selectie van de Strauss voorraad van de in totaal 525 stukken aan correspondentie, handschriften en werkontwerpen uit eigen archief. De tentoonstelling focust op de presentatie van de opera’s ‘Salome’, ‘Elektra’, ‘Der Rosenkavalier’ en ‘Die Frau ohne Schatten’, omdat die elk verschillende perioden van de componist markeren. Voor de laatste drie werken schreef Hugo von Hofmannsthal de libretti en schiep Alfred Roller de decors.
Dankzij de uitgebreide correspondentie tussen Richard Strauss en de twee kunstenaars zijn we in de zeldzame positie de samenwerking tussen componist, librettist en scenograaf in alle stadia te volgen. Door Roller kregen de creaties van Strauss en Hofmannsthal vorm op het podium. Zijn overweldigend, symbolisch ontwerp voor de Leeuwenpoort in Mycene in ‘Elektra’ was bv. lange tijd het stijlmodel. Even beroemd werd Rollers scenografie van ‘Der Rosenkavalier’, die op de première in Dresden en korte tijd later in Wenen te zien was. Nochtans is Roller veel te weinig bekend.
Alfred Roller (foto) studeerde eerst schilderkunst aan de Academie voor Schone Kunsten in Wenen onder Christian Griepenkerl en Eduard Peithner von Lichtenfels, maar raakte ontgoocheld door het volgens hem academisch traditionalisme. In 1897 was hij medeoprichter van de Weense Sezession met Koloman Moser, Joseph Maria Olbrich, Josef Hoffmann, Gustav Klimt en andere kunstenaars die de heersende academische stijl van de Weense kunstwereld afwezen. Hij werd professor tekenen aan de School voor Toegepaste Kunst in Wenen (de Kunstgewerbeschule) in 1899 en voorzitter van de Sezession in 1902. In het begin van zijn carrière was hij zeer actief als grafisch ontwerper en tekenaar. Hij ontwierp tal van covers en vignetten voor de pagina’s van het Sezession tijdschrift ‘Ver Sacrum’ (foto), evenals de affiches voor de vierde, veertiende en zestiende Sezession tentoonstellingen. Hij ontwierp ook de lay-out van de tentoonstelling zelf.
In 1902 maakte Roller via Carl Moll kennis met Gustav Mahler. Carl Moll was de stiefvader van Alma. Roller liet Mahler verschillende schetsen zien die hij had gemaakt voor Wagners ‘Tristan und Isolde’. Mahler was onder de indruk en besloot Roller de sets te laten ontwerpen voor een nieuwe productie van het meesterwerk. De productie, première in februari 1903, was een groot succes. Roller bleef sets voor Mahlers producties ontwerpen en uiteindelijk ruilde Roller de Sezession en zijn docentschap aan de Kunstgewerbeschule, voor een benoeming tot chef decorontwerper van de Weense Hofopera, een functie die hij bekleedde tot 1909.
Ook minder bekende werken zijn vertegenwoordigd. De twee balletten ‘Schlagobers’ en ‘Josephs Legende’, waarvan het museum decorontwerpen en kostuums bezit die tot nu toe nooit eerder in het openbaar zijn getoond. Na de dood van Hugo von Hofmannsthal in 1929 leek het componeren van opera’s voor Strauss beëindigd te zijn. In 1931 kwam het weliswaar tot samenwerking met Stefan Zweig, die Strauss voorstelde om een libretto naar Ben Jonsons ‘Epicoene, or the Silent Woman’ (1609) te schrijven. Het resultaat werd ‘Die schweigsame Frau’ en het Theatermuseum bewaart het handgeschreven libretto. De plaats van Zweig in het leven en oeuvre van Strauss liep vooruit op zijn samenwerking met Joseph Gregor (1888-1960) (foto).
Joseph Gregor, geboren in de prachtige stad Tschernowitz, toen hoofdstad van het Habsburgs/Oostenrijks Kroonland Boekovina (nu Tsjernivtsi in Oekraïne…), studeerde muziekwetenschap en filosofie aan de universiteit van Wenen. Na zijn afstuderen in 1911 werkte hij onder Max Reinhardt als assistent-regisseur en van 1912-14 als docent muziek aan de Franz-Joseph-Universiteit van Tschernowitz. In 1918 kwam hij in dienst bij de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek in Wenen. Hij onderwees ook tussen 1932-1938 en 1943-1945 aan het Max-Reinhardt-Seminar. Een jaar na de verkiezingsoverwinning van en de machtsoverdracht aan de nazi’s vluchtte de joodse librettist Stefan Zweig (foto) naar Londen, waardoor Richard Strauss op zoek moest naar een nieuwe librettist.
Oorspronkelijk aanbevolen door Zweig schreef Joseph Gregor drie libretti voor Richard Strauss: ‘Friedenstag’ (1938), ‘Daphne’ (1938) en ‘Die Liebe der Danae’ (1944) alsmede bijdragen aan de teksten van ‘Capriccio’ (1942) en het postuum opgevoerd ‘Des Esels Schatten’. Na de voltooiing van ‘Danae’ werd Strauss in 1940 op voorstel van Heinz Drewes (hoofd van het departement muziek van de Reichsmusikkammer) en van Hans Joachim Moser, (hoofd van de dienst muziek van het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda) gevraagd om samen te werken met Gregor om het libretto van de opera (oper mit Tanz) ‘Jessonda’ uit 1823 van Louis Spohr (1784–1859) te herwerken. Deze opera was immers één van de eerste voorbeelden waarin Sprache, Musik und Theater in einem Gesamtkunstwerk verbonden werden.
Een idee dat Wagner later magistraal zou uitwerken. Toen Gregor aangeboden werd de tekst van de opera ‘Die schweigsame Frau’ te herschrijven ter vervanging van de tekst van Stefan Zweig, weigerde Strauss dat en trok hij zich ook terug uit het Jessonda project. Gregor was één van de toonaangevende theatergeleerden van zijn tijd. Hij schreef verscheidene standaardwerken en veelgeprezen biografieën van Alexander de Grote, William Shakespeare en Richard Strauss.
De wereldpremière van ‘Die Schweigsame Frau’ in juni 1935 kwam slechts met grote moeite tot stand en de opera werd na slechts vier opvoeringen reeds geannuleerd. Strauss’ controversiële rol tijdens het nazi tijdperk en zijn rol als voorzitter van de Reichsmusikkammer worden in deze context toegelicht.
Een filmzaal met historische en hedendaagse bewegende beelden verlevendigen ten slotte de impressie van zijn legendarisch muziektheater. Deze meer dan schitterende tentoonstelling werd samengesteld door Christiane Mühlegger-Henhapel en Alexandra Steiner-Strauss en ontworpen door Gerhard Veigel.
Het boek opent met het ‘Geleitwort’ door Gabrielle Strauss-Hotter (foto), dochter van de legendarische bas bariton Hans Hotter! en (tweede) echtgenote en weduwe van kleinzoon/operaregisseur Richard (Strauss). Dit wordt gevolgd door het ‘Zum Geleit’ van Thomas Trabitsch, directeur van het Theatermuseum in Wenen.
Daarna tekenen Christiane Mühlegger-Henhapel en Alexandra Steiner-Strauss voor het voorwoord. Laurenz Lütteken schrijft dan over ‘Richard Strauss und das 20. Jahrhundert’ en Jürgen May heeft het dan onder de titel ‘Wie aus Worten Musik wird’ over de magie van wat moet gebeurd zijn in de werkkamer van Strauss, ‘Einblicke in Strauss’ Komponier-Werkstatt’. Andreas en Oliver Láng, verbonden aan de Weense Staatsopera, hebben het over Richard Strauss als Directeur van de Weense Opera, en na het Interview met kleinzoon Christian Strauss, schrijft Thomas Leibnitz onder de titel ‘…mit wienerischer Grazie und Leichtigkeit…’ over Wenen als “atmosphärischer und dramaturgischer Faktor in den Opern von Richard Strauss”. Een bijzonder en essentieel hoofdstuk.
Oswald Panagl heeft het vervolgens in ‘Bilder der Antike in den Bühnenwerken von Richard Strauss’ over de fascinerende opera’s die zich in de Grieks-klassieke wereld afspelen. Alexandra Steiner-Strauss wijdt dan een bijzonder hoofdstuk ‘Die Bühne als Raum-Bild, Zu den Bühnenausstattungen Alfred Rollers für Richard Strauss’ aan ‘Bühnenbildner’ en schilder Alfred Roller (1864-1935), één van de grootste kunstenaars van zijn tijd!. Roller was in 1908 in Wenen leraar schilderen van een 19 jarige, waanzinnig gedreven, van kunst bezeten jongeman, ene…Adolf Hitler! Vanaf 1903 hervormde Roller met… Gustav Mahler! aan de Weense Hofoper de ‘szenische Kunst im Sinne der Idee des Gesamtkunstwerks’ (‘Raum, Farbe und Licht mit Musik, Wort und Gestik’)! Bitte sehr!
In het hoofdstuk ‘Theater ist eben Zusammenarbeit…’, hebben Christiane Mühlegger-Henhapel en Alexandra Steiner-Strauss het dan samen over het ontstaan van Strauss’ magistrale ‘Die Frau ohne Schatten’ en schrijft Christian Cöster daarna over de ‘gemiste’ librettist, de voorman van de Weense Sezession, Hermann Bahr, ‘Hermann Bahr – der gescheiterte Librettist. Der Weg zum Libretto der Oper Intermezzo’. Monika Meister heeft het dan over ‘Richard Strauss, Stefan Zweig und Die schweigsame Frau’ en Kenneth Birkin wijdt dan een hoofdstuk aan ‘Joseph Gregor als Richard Strauss-Librettist’.
Joseph Gregor (1888-1960), voor wie men bewust gekozen heeft en over wie men te weinig spreekt omdat hij te zeer in de schaduw is komen te staan van Hugo von Hofmannsthal, schreef ‘ter vervanging’ van de gevluchte, joodse Stefan Zweig, de libretti van ‘Friedenstag’ en ‘Daphne’ (beide in 1938), van ‘Die Liebe der Danae’ (1944) en gedeeltelijk van ‘Capriccio’ (1942).
In de marge weze opgemerkt dat Hugo von Hofmannsthal wel voor zes! van de 15 opera’s van Richard Strauss, de librettiti schreef (‘Elektra’, ‘Der Rosenkavalier’, ‘Ariadne auf Naxos’, ‘Die Frau ohne Schatten’, ‘Die ägyptische Helena’ en ‘Arabella’). Christiane Mühlegger-Henhapel schreef overigens reeds ‘Joseph Gregor. Gelehrter – Dichter – Sammler’ in de reeks ‘Schriftenreihe des österreichischen Theatermuseums’ (Verlag Peter Lang). Oliver Rathkolb nam de verantwoordelijkheid te schrijven over ‘Richard Strauss und das Dritte Reich’, waarna Marianne Öhlberger het heeft over ‘Zu Richard Strauss’ Chorphantasie, An den Baum Daphne’.
In laatste instantie komt Christiane Mühlegger-Hanhapel dan nog eens aan het woord die het in ‘Ihr aufrichtig ergebener Dr Richard Strauss’ ten slotte nog heeft over de brieven en handschriften van Strauss in de rijke ‘Handschriftensammlung’ van het Weense Theatermuseum. Na een interview met een ooit bekende Octavian in ‘Der Rosenkavalier’ die nu de leiding heeft van het Richard-Strauss-Festival in Garmisch-Partenkirchen, met name sopraan Brigitte Fassbaender, besluit de biografie van Strauss dit magnifiek boek.
De teksten zijn onnoemelijk informatief en onnoemlijke interessant en het boek is daarenboven prachtig, prachtig geïllustreerd met foto’s en afbeeldingen in kleur van decors en kostuums. Warm, warm, meer dan warm aanbevolen!
Alexandra Steiner-Strauss (Hg.) Christiane Mühlegger-Henhapel (Hg.) RICHARD STRAUSS UND DIE OPER 224 bladz. Duits geïllustreerd Uitg. Residenz Verlag ISBN 13: 9783701733354