Dit magistraal referentiewerk met prachtige illustraties toont en bespreekt 150 inheemse planten. Voor elk van deze planten krijgt u een overzicht van wie wat wanneer wist (of niet wist) en waarvoor de plant door de eeuwen werd aangewend, om kwalen te genezen, om stoffen te verven, om ongedierte te bestrijden, om leer te looien of om voedsel te bewaren.
Van de Oudheid tot vandaag verzamelden botanici hun kennis over kruidachtige planten in kruidenboeken. Kennis die vaak op ervaring, op proberen en mislukken gestoeld was, en werd doorgegeven van generatie op generatie. De titel van dit boek, “De historia naturalis”, is een variant op de titel “Naturalis historia” van het roemrijk werk van de Romeinse militair, letterkundige en amateur-wetenschapper, Plinius de Oudere. Deze Romeinse geleerde leert ons in zijn encyclopedie bestaande uit 37 boeken, o.a. veel over wat men in de Antieke Oudheid wist over de werking van kruiden.
Maar ook in de Lage Landen verzamelde men kruidenkennis, de Herbarijs (1351) (foto) en Den Herbarius in Dyetische (ca. 1500) vertellen in Oud-Nederlands over kwalen en welk kruid er tegen gewassen was. Rembert Dodoens (foto), Matthias L’ Obel en Abraham Munting mochten niet ontbreken evenals de Flora Batava (1800-1934) (foto)van de Nederlandse doopsgezinde predikant, botanicus en landbouwkundige, Jan Kops (foto). In het boek van prof. De Cleene krijgt elke plant een prachtige illustratie waarbij men alle plantenbestanddelen en stadia van de plant kan bestuderen.
De opzet van dit naslagwerk is om de kruidenliefhebber op een toegankelijke manier inzicht te geven in geneeskrachtige en andere toepassingen, vanaf de antieke oudheid tot nu, van kruiden die in de Lage Landen inheems zijn. Auteur en uitgever wensen de kruidenliefhebber degelijk gedocumenteerde informatie aan te bieden, zoals beschreven in een tijdspanne van zo’n 2.000 jaar.
De auteur heeft geopteerd voor het werk “Naturalis historia” van Plinius de Oudere (23/24-79), dat niet minder dan 37 boeken bevat. Zijn boeken XII tot XIX handelen over botanica, en boeken XX tot XXVII gaan over geneeskunde. Hij koos voor Plinius omdat deze Romeinse encyclopedist de grote antieke kruidkundigen/artsen Theophrastus (ca. 371-287 v.Chr.) en de Griekse arts, farmacoloog en botanicus Pedanius Dioscorides (ca. 40-90) citeerde, zodat men gelijk een goed idee heeft van de antieke kruidenkennis.
De werken van Theophrastus, de “Vader van de Plantkunde”, werden in de 15de eeuw uit het Grieks in het Latijn vertaald als “de causis plantarum” en “de historia plantarum”. Hij beschreef 480 groepen planten, die hij indeelde op basis van veelal morfologische kenmerken. Heel erg opvallend was dat hij de kelk- en kroonbladeren interpreteerde als gemodificeerde bladeren. Deze veronderstelling bleek meer dan twee millennia later juist te zijn.
Dioscorides ging als chirurg in het leger van keizer Nero, in de hele Romeinse en Griekse wereld, op zoek naar geneeskrachtige stoffen in planten en mineralen en schreef een encyclopedie over kruidengeneeskunde en verwante geneeskrachtige stoffen (een farmacopee of handboek met voorschriften voor de analyse van geneesmiddelen), die gedurende meer dan 1500 jaar veel gelezen en gebruikt is. Dit boek werd de voorloper van alle moderne farmacopees. Het werk werd gedurende vele eeuwen vaak gereproduceerd, en werd dan vaak aangevuld met commentaar en kleine toevoegingen uit Arabische en Indiase bronnen.
Na de “Naturalis historia” worden uitsluitend kruidenwerken uit de Lage Landen behandeld, te beginnen met twee werken die in het Middelnederlands of Diets geschreven zijn, “de Herbarijs” (1351) en “Den Herbarius in Dyetsche” (Antwerpen, ca. 1500). Er is gekozen voor een weergave van de getranscribeerde originele tekst, met waar nodig de hertaling naar het hedendaags Nederlands. Dit laat u als lezer toe om eens contact te hebben met het Diets, dat soms uitblinkt in plasticiteit. “Zo is er het Dietse ‘den liescen porte’, zo lezen we, “wat hertaald betekent: ‘de poort van de liezen’, dus ‘vulva’. Of ‘moyer’, dat slaat op ‘baarmoeder’. Men beschouwde de baarmoeder immers als de moeder van het kind in wording. Dit oud woord vinden we in zijn oorspronkelijke betekenis ook terug in de hedendaagse ‘moederkoek’: de koek van de baarmoeder. Later sprak men ook nog van ‘lijfmoeder’, in plaats van ‘moeder’. De ‘mont des buycks’ (anus) is nog zo’n plastische uitdrukking”.
Daarna wordt een aantal zestiende- en zeventiende eeuwse kruidenboeken behandeld, waarvoor de Lage Landen zo bekend staan. Achtereenvolgens zijn dat het herbarium, “Cruydeboeck” (1554) (foto) van Rembert Dodoens (1517/1518-1585), het “Kruydtboeck oft Beschrijvinghe van allerleye Ghewassen, Kruyderen, Hesteren ende Gheboomten,” (1581) van Matthijs de l’Obel (Lobelius, 1538-1616) (foto), en de “Naauwkeurige beschryving der aardgewassen” (1696) van de hoogleraar plantkunde, Abraham Munting (1626-1683). En, men gaat ook even langs bij de “Afbeeldingen der Artseny-Gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche Beschryving” (1796), oorspronkelijk het zesdelige “Icones plantarum medicinalium” van de Duitse apotheker, botanicus en botanisch illustrator, Johannes Zorn. De illustraties bestonden uit 600 met de hand ingekleurde etsen, en de Nederlandse beschrijvingen kwamen uit “Natuurlijke Historie” van de Nederlandse arts en plant- en vogelkundige, Martinus Houttuyn (1720-1798).
De volksgeneeskunst en de hedendaagse kruidengeneeskunde komen eveneens aan bod. Als toegift volgt een tabel met toepassingen door de eeuwen heen van een bepaald kruid op zieke of zwakke organen. Deze tabel kan bovendien heel handig zijn voor specialisten in de fytotherapie. Tot slot worden huishoudelijke toepassingen van planten belicht, onder meer culinair gebruik, het maken van kleurstof, het verdrijven van ongedierte, melk stremmen of filteren, of bijen lokken: vaak huismiddeltjes die ondertussen in de vergetelheid zijn geraakt. Dit indrukwekkend naslagwerk is prachtig geïllustreerd met planten aquarellen van negentiende-eeuwse kruidenboeken. Magnifiek! Niet te missen.
Em. prof. dr. Marcel De Cleene (°1946) werkte als plantenfysioloog aan de UGent. Tot aan zijn emeritaat in 2006 was professor De Cleene nl. titularis van de cursussen ‘Wetenschappelijke en technologische voorlichting’ en ‘Volkskunst en Volkscultuur’ aan de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit Gent. Prof. De Cleene was tevens de eerste universitaire wetenschapsvoorlichter in België Hij zetelde gedurende twaalf jaar in het Steering Committee van de European Association for Public Relations and Information Officers of European Universities (EUPRIO) en richtte een nationaal netwerk op van Waalse en Vlaamse universitaire voorlichters. Naast 150 wetenschappelijke publicaties schreef hij in het kader van wetenschapspopularisatie, ook boeken over de relatie natuur/cultuur, o.a. Elseviers gids van giftige planten (Risicoplanten) en het Compendium van Rituele Planten in Europa (samen met Marie-ClaireLejeune).
Marcel De Cleene “De historia naturalis”, geschiedenis van de kruidengeneeskunde 688 bladz. 688 uitg. Sterck & De Vreese ISBN-nummer 9789056155117