Terwijl de enige opera, “Fidelio”, van Ludwig van Beethoven tijdloos aanwezig zal blijven op alle grote podia, is zijn toneelmuziek enkel bekend van de ouvertures. De bij uitstek aansprekende muziek voor “Egmont” met zijn mooie en pakkende aria’s en zijn energieke en melodieuze orkestrale muziek, kan na “Fidelio” beschouwd worden als de interessantste en meest waardevolle toneelmuziek van Beethoven.
Beethoven componeerde zijn “Egmont” tussen oktober 1809 en juni 1810 en de première was op 15 juni 1810. Het onderwerp van de muziek en het dramatisch verhaal is het leven en de heldenmoed van een 16de-eeuwse, Zuid-Nederlandse edelman, de graaf Lamoraal van Egmont (1522-1568). Het werk werd gecomponeerd tijdens de napoleontische oorlogen, op het moment dat het Franse rijk zijn dominantie over het grootste deel van Europa had uitgebreid. In de muziek bij Egmont sprak Beethoven zijn eigen politieke zorgen uit door de verheerlijking van het heroïsche offer van de graaf van Egmont. Deze werd ter dood veroordeeld wegens zijn stellingname tegen onderdrukking. De heel beroemd geworden ouverture werd later het niet officieel volkslied van de Hongaarse opstand in 1956.
Beethoven begon aan de muziek bij Goethe’s Egmont in de herfst van 1809. De recente ervaring van het beleg door Napoleon van Wenen dat jaar, de Spaanse opstand tegen de Fransen, en het alomtegenwoordig besef van de hand van de onderdrukker, inspireerden hem om muziek te schrijven waarin het drama zich ontwikkelt tot een Bevrijdingsoorlog. De toneelmuziek was een opdracht van het Burgtheater in Wenen, dat zich in oktober 1809, aan alle kanten onderdrukt door Napoleon, tot “Egmont” had gewend, om een nieuwe productie op te zetten. Beethoven kreeg de opdracht om de muziek te leveren, die echter pas vanaf de vierde opvoering van de nieuwe productie, in juni 1810 werd gespeeld.
De dramatische cantate “Lenore” van Antonín Reicha (1770-1836) (foto) is de toonzetting van de gelijknamige ballade van de Duitse dichter, Gottfried August Bürger (1747-1794), vandaag vooral bekend als de auteur van de verhalen over Baron von Münchhausen. Ook Liszt componeerde in 1857 “Lenore”, Joachim Raff noemde zijn 5de Symfonie (1872) “Lénore”, en Henri Duparc componeerde in 1875 een symfonisch gedicht, “Lénore”. Césare Franck componeerde zijn “Chasseur maudit” bij de ballade “Der Wilde Jäger” van Bürger.
Het luguber verhaal speelt zich af ten tijde van de Zevenjarige Oorlog. Hoewel de Slag om Praag voorbij is, is William, de verloofde van een jonge vrouw genaamd Lenore, nog niet terug van de Oorlog. Sinds hij in het leger van koning Frederick ten strijde trok, maakte Lenore zich elke dag ongeduldig zorgen over William en verlangde naar zijn terugkeer, maar ze heeft geen nieuws van hem gehoord. Wanneer de andere krijgers zonder William terugkeren uit de oorlog, begint ze ruzie te maken met God. Ze klaagt over zijn oneerlijkheid en verkondigt dat hij haar nooit iets goeds heeft gedaan, wat haar moeder ertoe aanzet om de vergiffenis van haar dochter te vragen omdat ze weet dat zo’n gedachte godslastering is en haar tot de hel zal veroordelen. De moeder van Lenore suggereert ook dat William waarschijnlijk een andere vrouw in Hongarije heeft gevonden, en dat Lenore hem moet vergeten.
Om middernacht klopt een mysterieuze vreemdeling die eruitziet als William op de deur, op zoek naar Lenore, en vraagt haar om hem te paard te vergezellen naar hun huwelijksbed. Lenore stijgt op het zwart paard van de vreemdeling en de twee rijden in een razend tempo, onder het maanlicht, langs een pad vol griezelige landschappen. Geërgerd eist Lenore te weten waarom ze zo snel rijden, waarop hij antwoordt dat ze dat doen omdat “doden snel reizen” (“die Todten reiten schnell”). Lenore vraagt daarop William om “de doden met rust te laten” (“Laß sie ruhn, die Todten”).
Bij zonsopgang eindigt hun reis en komen ze aan bij de begraafplaats. Terwijl het paard tussen de grafstenen stapt, begint de ridder zijn menselijk uiterlijk te verliezen en wordt geopenbaard als Dood, een skelet met een zeis en een zandloper. Het huwelijksbed wordt getoond als het graf waar, samen met zijn verbrijzeld pantser, het skelet van William ligt. De grond onder Lenore’s voeten begint af te brokkelen en de geesten, dansend in het maanlicht, omringende de stervende Lenore en verklaren dat “niemand met God in de hemel ruzie maakt” (“mit Gott im Himmel hadre nicht”). Lenore, gestraft met de dood, heeft echter nog steeds hoop op vergiffenis (“des Leibes bist du ledig / Gott sei der Seele gnädig”).
In vergelijking met Beethoven, die Reicha’s “Lenore” bewonderde en zelfs heeft aanbevolen om het uit te voeren, verwees Reicha’s cantate in muzikale termen ondanks al zijn effecten, niet naar de toekomst, maar ontleende hij hoorbaar stilistische kenmerken aan het episch oratorium van zijn mentor en vriend, Joseph Haydn. Reicha begon zijn loopbaan als musicus in 1785, toen hij met zijn oom toetrad tot het orkest van de Keulse keurvorst in Bonn. In 1790 werd hij daar violist en maakte er kennis met Ludwig van Beethoven, die eveneens lid was van het orkest. Reicha ondernam rond die tijd een studie aan de Universiteit van Bonn. Van 1802 tot 1808 woonde Reicha in Wenen, waar hij gelegenheidscomponist werd voor bruiloften en feestdagen. Hier nam hij contact op met Joseph Haydn en studeerde bij Johann Albrechtsberger en Antonio Salieri.
De uitvoerders zijn Ulrich Tukur, Ruth Ziesak (sopraan), lrich Tukur (verteler), Camilla Nylund (sopraan), Pavia Vykopalová (mezzo), Corby Welch (tenor), Vladimir Chmelo (bas), het Philharmonisches Staatsorchester Hamburg, Virtuosi di Praga en het Prague Chamber Choir, o.l.v. Frieder Bernius en Gerd Albrecht. De personages/uitvoerders in “Leonore” zijn Camilla Nylund (sopraan) Leonore, Pavia Vykopalová (mezzo) de moeder, Corby Welch (tenor) verteller, en Vladimir Chmelo (bas), Wilhelm. Een heuse ontdekking.
Ludwig van Beethoven Antonin Reicha Egmont Op. 84 . Lenore Ziesak Tukur Nylund Vykopalová Welch Chmelo Gerd Albrecht Frieder Bernius 2 cd Orfeo MP1903