In de 17de eeuw componeerden Buxtehude en zijn tijdgenoten een innovatief religieus repertoire voor solostem, beïnvloed door Italiaanse cantates, retoriek en drama, dat bekendheid verwierf in de Hanzesteden van Noord-Duitsland en de jonge Bach inspireerde. Op de cd staat het derde opus van de manuscripten van Uppsala door het ensemble La Rêveuse dat uitblinkt in de interpretatie van oude muziek op historische instrumenten. Verschijnt op 21 februari.Op de cd staat werk van Dietrich Buxtehude, (ca.1637-1707), Johann Philipp Förtsch, (1652-1732), Christian Geist (1650?-1711), Heinrich Schütz, (1585-1672) en Franz Tunder (1614-67)
Buxtehude was van 1657 tot 1658 eerst organist in het Deense Helsingborg, vervolgens van 1660 tot 1668, van de Duitse kerkgemeente van het naburige Helsingør, en vanaf 1668, als opvolger van Franz Tunder, van de Marienkirche in Lübeck (foto). Buxtehude trouwde in 1668 met Anna Margareta, de dochter van Tunder. Vanaf het midden van de 16de eeuw was de reputatie voor uitmuntendheid van de componisten van Noord-Duitsland goed ingeburgerd. Gezien de dynamiek door commerciële uitwisselingen en dankzij de bedrijvige activiteit van de haven van Hamburg, verwelkomden de steden van de Hanze vele buitenlandse arbeiders. Aan het eind van de 17de eeuw was Hamburg een toevluchtsoord voor artiesten en voor grote fortuinen. Het was de meest kosmopolitische stad in Duitsland en de bevolking omvatte een groot aantal handelaars, bankiers, diplomaten en senatoren, die tijd maakten om te genieten van muziek en om deze bloeiende kunst te stimuleren.
Johann Philipp Förtsch was componist, staatsman en arts. Hij werd geboren in Wertheim en ontving mogelijks zijn muzikale opleiding van Johann Philipp Krieger. In 1674 verhuisde hij naar Hamburg om libretti te schrijven, waarna hij in de jaren 1680 een van de belangrijkste componisten werd in de hoogtijdagen van de Oper am Gänsemarkt. Op latere leeftijd keerde hij terug naar de geneeskunde. In 1681 werd Förtsch tot Dr. med. gepromoveerd, waarna hij naast zijn muzikaal werk in Hamburg, Sleeswijk en Husum, als arts werkte. Toen hij in 1689 hofarts werd in Sleeswijk, gaf hij zijn muzikale activiteiten op. In 1694 werd hij de persoonlijke arts en raadslid van de Prins-bisschop van August Friedrich von Schleswig-Holstein-Gottorf, die in Eutin woonde. Na diens overlijden nam hij in 1705 de diplomatieke taken over ten gunste van Christian August von Schleswig-Holstein-Gottorf in verband met de opvolgingscrisis, die uiteindelijk eindigde door de tussenkomst van koningin Anne van Engeland zodat Christian August hem kon opvolgen. Förtsch werkte ook voor hem als arts in Eutin en Lübeck. Johann Philipp Förtsch componeerde wel 82 “geistliche Konzerte für Sänger und Instrumente”.
Christian Geist werd geboren in Güstrow, waar zijn vader, Joachim Geist, cantor was van de kathedraalschool. Van 1665-1666 en 1668-1669 was hij een jong lid van het hoforkest onder leiding van Daniel Danielis (1635-1696) van hertog Gustav Adolph van Mecklenburg-Güstrow (foto). Hij was baszanger bij het Deens hofmuziekensemble in Kopenhagen in 1669 en verhuisde in juni 1670 naar het Zweeds hoforkest onder Gustaf Düben de oudste (ca. 1628-1690), een functie die hij tot juni 1679 bekleedde, na zonder succes gesolliciteerd te hebben voor de functie van koorleider van St. John’s in Hamburg in 1674.
Gustav Düben was de zoon van Andreas Düben, een immigrant uit Duitsland die een leerling was van Sweelinck en in Stockholm Kapellmeister en de organist van de Duitse St. Gertrude-kerk was. Tijdens zijn jeugd stuurde zijn vader hem voor zijn opleiding naar Duitsland. In 1647 trad Gustav Düben toe tot de Kungliga Hovkapellet en in 1663 volgde hij zijn vader op. Zijn twee zonen, Gustav de jonge (1690-1698) en Anders (1698-1726), volgden op hun beurt hun vader op. Vanaf 1640 stelde hij een uitgebreide collectie composities samen, die hij onder meer had verzameld door reizen naar het buitenland. Deze “Düben-collectie” is een van de belangrijkste bronnen van muziek uit de 17de eeuw.
Geist werd organist van de Duitse kerk in Göteborg (foto) en verhuisde in november 1684 naar Kopenhagen, waar hij Radeck opvolgde als organist van de Helligaandskirke, een functie die hij tot zijn overlijden bekleedde, en ook de Trinitatis-kerk, na zijn huwelijk met zijn weduwe Magdalena Sibylla in mei 1685.
Hij volgde Johann Lorentz op als organist van de Holmenskerk in Kopenhagen (foto) n 1689. Hij stierf met zijn derde vrouw en al hun kinderen aan de builenpest. Zijn vocale werken waren qua vorm en stijl gerelateerd aan het Italiaans concertmotet, hij noemde ze zelf motetto en bevatten arioso’s of aria’s voor solo stem. Het eenvoudige contrapunt en het expressief harmonisch en melodisch karakter van deze werken was typisch Italiaans, terwijl zijn extravagant gebruik van de viool geworteld was in de Duitse traditie. Zijn muziek lijkt enigszins op die van Marco Giuseppe Peranda en Vincenzo Albrici, Kaspar Förster en Dietrich Buxtehude. De manuscripten van zijn composities bevinden zich in de bibliotheek van de Universiteit van Uppsala. Deze zes vocale werken op Duitse teksten werden gecomponeerd tijdens zijn tijd als organist van de Duitse kerk in Göteborg.
De Franse sopraan, Maïlys de Villoutreys (foto), studeerde eerst viool voor ze op 9-jarige leeftijd werd toegelaten tot de Maîtrise de Bretagne. Ze ontdekte zang met Jean-Michel Noël, die deelnam aan tal van concerten, opnames en tournees. Tijdens haar studie Italiaans aan de universiteit studeerde ze bij Martine Surais aan het Conservatoire de Rennes en vervolmaakte zich bij Isabelle Guillaud en Alain Buet aan het Conservatoire National Supérieur de Musique et de Danse de Paris, waar ze in 2011 haar Master of Music diploma behaalde. Maïlys de Villoutreys ontdekte het podium op jonge leeftijd bij het uitvoeren van kinderrollen in de Opéra de Rennes (Sophie in Let’s make een opera van Benjamin Britten, Yniold in Debussy’s Pelléas et Mélisande). Later was ze Miss Ellen in Lakmé in de Opéra de Rouen, Aspasia in La Pietra del Paragone van Rossini in het Teatro Regio di Parma en speelde ze verschillende WA Mozart-rollen: Barberina en Pamina aan het Conservatoire de Paris, Queen of the Night (olv N . Krüger), en meer recentelijk in Melia in Apollon et Hyacinthe in de Cité de la Musique in Parijs. In de l’Opéra Royal de Versailles zong ze Amour in Glucks Orphée et Eurydice o.l.v. G. Grazioli en Clarine op Rameau’s Platée o.l.v. Jean-Claude Malgoire.
Tracklist :
Tunder: Ach Herr, laß deine lieben Engelein
Buxtehude: Dixit Dominus, BuxWV 17
anon.: Sonata a 3 viole da gamba
Förtsch: Aus der Tiefen ruf ich Herr zu dir
Buxtehude: Sonata VI D-Moll, Op. 1, BuxWV 257
Buxtehude: Sicut Moses, BuxWV 97
Schütz: Sonata a 2 viole da gamba
Geist, C: Resurrexi adhuc tecum sum
Buxtehude: Herr, wenn ich nur dich hab, BuxWV 38
De uitvoerders zijn Maïlys de Villoutreys (sopraan) en La Rêveuse :
Florence Bolton, dessus et basse de voile
Benjamin Perrot, theorbe
Fiona-Emilie Poupard, Stéphan Dudermel, viool
Andreas Linos, ténor de viole
Sylvia Abramowicz, basse de viole
Emily Audouin, basse de viole
Sébastien Wonner, orgel
Carsten Lohff, klavecimbel
Buxtehude Cantates pour voix seule Manuscrits d’Uppsala La Rêveuse Benjamin Perrot Florence Bolton Maïlys de Villoutreys cd Mirare MIR442