De vrijwel onbekende Russische componist, Georgy (Georges) Catoire (1861-1926), net als zijn collega, César Cui, de zoon van een Franse vader, was één van de vele componisten uit het begin van de twintigste eeuw. Zijn stijl was voor een groot deel de sonore weerspiegeling van het prerevolutionair Rusland, van het Zilveren Tijdperk van de Russisch-Slavische muziek.
Georgy Catoire (foto) studeerde piano in Berlijn bij Karl Klindworth (foto), een vriend van Richard Wagner, bij wie hij Wagners muziek leerde waarderen. Hij werd een van de weinige Russische Wagnerianen en trad in 1879 toe tot de Wagner-vereniging. Klindworth had overigens een Engelse adoptiefdochter, Winifred, die de vrouw werd van Wagners zoon, Siegfried. Catoire studeerde wiskunde aan de Universiteit van Moskou, studeerde in 1884 af, en werkte daarna voor het bedrijf van zijn vader. Pas later werd hij musicus. Het was in die tijd dat Catoire lessen piano en de basisleer harmonie begon te volgen bij Klindworths student, V.I. Willborg. Deze lessen resulteerden in de compositie van een Pianosonate, enkele karakterstukken en enkele transcripties. De meest bekende van deze transcripties was de pianotranscriptie van de introductie en fuga uit Tsjaikofski’s 1ste Orkestsuite, op. 43 uit 1878-1879, die Jurgenson later publiceerde op aanbeveling van Tsjaikofski.
Niet tevreden met zijn lessen bij Willborg, ging Catoire eind 1885 opnieuw naar Berlijn om zijn lessen bij Klindworth voort te zetten. Gedurende 1886 maakte hij korte reizen naar Moskou, en tijdens een van deze reizen maakte hij persoonlijk kennis met Tsjaikofski, die erg positief stond tegenover Catoire’s pianovariaties. Tsjaikofski vertelde de jonge componist dat “het een grote zonde zou zijn als hij zich niet aan compositie zou wijden”. Tijdens dit bezoek aan Moskou werd Catoire ook voorgesteld aan de belangrijke uitgever, Jurgenson. Catoire bleef piano studeren bij Klindworth in Berlijn gedurende 1886, en studeerde tegelijkertijd compositie en theorie bij Otto Tirsch. Niet tevreden met de instructies van Tirsch, begon hij te studeren bij Philipp Rüfer. Deze lessen waren ook van korte duur, maar resulteerden in de compositie van een strijkkwartet.
Rimsky-Korsakov gaf Catoire één les voor hij hem doorstuurde naar Anatoly Lyadov (foto). Deze enkele les resulteerde weliswaar in drie pianostukken die later werden gepubliceerd als Catoire’s op.2. Bij Lyadov studeerde Catoire contrapunt en componeerde verschillende stukken, waaronder het mooi Caprice op.3. Lyadovs lessen sloten de formele opleiding van Catoire af. Na terugkeer in Moskou had Catoire nauw contact met Anton Arensky (foto). In deze periode componeerde hij zijn tweede kwartet dat hij later als het hier opgenomen Kwintet herschreef, en zijn cantate “Rusalka”, op.5, voor solostem, vrouwenkoor en orkest.
Catoire keerde in 1887 terug naar Moskou. Ondanks de aanbeveling van Klindworth weigerde hij zijn debuut als concertpianist. Catoire ontmoette Tsjaikofski opnieuw en hij liet hem, samen met Nikolai Gubert en Sergei Taneyev (foto), het strijkkwartet zien dat hij in Berlijn voor Rüfer had gecomponeerd. Ze waren het er allemaal over eens dat het werk muzikaal interessant was, maar geen textuur had. Op aanraden van Tsjaikofski (foto) ging Catoire naar Rimsky-Korsakov in Sint-Petersburg met het verzoek om compositie- en theorielessen bij hem te volgen. In een brief aan Rimsky-Korsakov beschreef Tsjaikofski Catoire later als “zeer getalenteerd, maar heeft een serieuze opleiding nodig”.
Ontevreden over zijn eerste strijkkwartet vernietigde Georgy Catoire zijn compositie maar bewaarde wel één beweging, het Andante. Op de laatste bladzijde van het manuscript van deze beweging, had Tsjaikofski (foto) wat opmerkingen geschreven en Catoire kon het niet over zijn hart verkrijgen de woorden van de grote componist te vernietigen. Nadat Tsjaikofski, in een muziekwinkel, het eerste strijkkwartet van Catoire had gehoord, schreef hij overigens in een brief aan zijn broer, dat hij absoluut verrukt was over dit talent. Catoire componeerde een nieuw strijkkwartet, maar ook deze compositie werd nooit uitgegeven en het manuscript is ook verloren gegaan. Wel bewerkte hij dit kwartet. Catoire voegde een tweede cellopartij toe, en zo ontstond het kwintet. Beide manuscripten, het Kwintet en het bewaard Andante, werden een aantal jaar geleden teruggevonden en zijn op deze cd te ontdekken.
Catoire’s familie, vrienden en collega’s stonden niet sympathiek tegenover zijn keuze voor een carrière in compositie, dus in 1899 trok hij zich na een reeks teleurstellingen terug op het platteland en stopte bijna met componeren. Na twee jaar terugtrekking uit de samenleving en het verbreken van bijna alle verbindingen met muzikale vrienden, ontstond als gevolg van deze afzondering, de symfonie op. 7 in de vorm van een Sextet. Van 1919 tot 1926 was Catoire professor compositie aan het Conservatorium van Moskou. Tijdens zijn ambtstermijn schreef hij verschillende verhandelingen over harmonie en vormleer.
Onder zijn zeven kamermuziekwerken zijn het Pianotrio in fa klein, op 14 (1900), het Pianokwartet, op 31, en zijn Poème voor viool en piano, één van de mooiste stukken uit het Russisch repertoire voor viool. Zeven solisten, onder de naam Catoire Ensemble, laten op deze bijzondere cd meesterwerken van Georgy Catoire herleven. Met deze opname “Revived Masterpieces”, laten de musici horen hoezeer Tsjaikofski gelijk had. Op de cd staan het Strijkkwintet, op. 4a, een Andante voor Strijkkwartet, het Pianotrio, op. 14 en Deux Poèmes, Op. 34. De uitvoerders zijn Anna Zassimova piano (foto), Maria Milstein en Boris Tsoukkerman, viool, Julia Dinerstein, altviool, en Sebastiaan van Halsema, Stephan Heber en Ketevan Roinishvili, cello.
Het Piano Trio op.14 op dit album belichaamt de karakteristieke eigenschappen die de muziek van Catoire kenmerkt, een symbiose van muzikale tradities. Aan de ene kant Russisch en Frans vanwege zijn afkomst en aan de andere kant, Duits vanwege zijn studie in Berlijn en zijn fascinatie voor de muziek van Wagner. Catoire componeerde het Pianotrio in de jaren 1899-1902. Stilistisch kan het Trio midden op het compositorisch pad van Catoire worden gesitueerd. In de eerste plaats een miniaturist, kunnen de meeste van zijn pianostukken worden omschreven als sfeerbeelden. Zijn meer verfijnd gebruik van harmonie gaf zijn stijl een meer kosmopolitisch gevoel dan sommige van zijn Russische tijdgenoten zoals Liadov of Arensky. De late werken van Catoire zijn als het ware ingetogen, intieme pianomonologen. De ‘Deux Poèmes’ uit Quatre morceaux, op 34, componeerde hij in 1924-1926. In die tijd had Catoire de Russische revolutie en de burgeroorlog meegemaakt, de dood van zijn geliefde vrouw en het afscheid van zijn zoon, die Rusland voor altijd verliet.
Tegenwoordig is Catoire erg weinig bekend, hoewel er enkele opnames bestaan van zijn pianowerken door Marc-André Hamelin, Anna Zassimova en Alexander Goldenweiser, terwijl David Oistrakh en Laurent Breuninger zijn volledige vioolmuziek hebben opgenomen. Zijn muziek heeft stilistisch een zekere gelijkenis met de werken van Tsjaikofski, de vroege werken van Scriabin en de muziek van Fauré. De composities van Catoire vragen niet alleen een hoge virtuositeit, maar ook een oor voor instrumentale kleur. Een heuse ontdekking!
Georgy Catoire Revived Masterpieces Catoire Ensemble cd Challenge Classics CC 72792