Ontdek de Live opname van twee meesterwerken voor orkest met de cello als vooraanstaande solist, te meer als de solopartij gespeeld wordt door Zuill Bailey.
William Waltons Celloconcerto (1957) was na zijn Altvioolconcerto (1929) en Vioolconcerto (1939), het derde en laatste concerto van de componist voor een strijkinstrument. Het werd gecomponeerd tussen februari en oktober 1956, in opdracht van en opgedragen aan de fenomenale cellist, Gregor Piatigorsky (foto), de solist bij de première in Boston in januari 1957. De eerste reacties op het werk waren gemengd. Sommige recensenten vonden het werk ouderwets en anderen noemden het een meesterwerk, maar Piatigorsky voorspelde dat het het internationaal concertrepertoire zou betreden. Zijn opname werd gevolgd door tal van andere solisten uit de vier continenten.
William Walton (1902-1983) werd in zijn jeugd als avant-garde beschouwd, maar tegen 1957, toen hij halverwege de vijftig was, werd hij gezien als een componist in de romantische traditie. Sommigen vonden hem echter ouderwets in vergelijking met zijn jongere Engelse tijdgenoot, Benjamin Britten. Na zijn enige opera, “Troilus en Cressida” (1954), kondigde Covent Garden aan dat zijn volgend grote werk een ballet zou zijn voor het seizoen 1955-1956. Het ballet, een versie van Macbeth, ging echter niet door, omdat Margot Fonteyn, voor wie het bedoeld was, niet warm liep voor het idee om Lady Macbeth te spelen. Tegen de tijd dat een alternatief onderwerp werd overeengekomen, was Walton toegewijd aan het componeren van een subliem Celloconcerto en zijn ballet kwam er nooit. Het concerto volgde de conventionele concerto-vorm in drie contrasterende bewegingen. Net als bij zijn eerdere vioolconcerto, gecomponeerd voor Jascha Heifetz, werkte Walton bij het componeren van het werk, in nauwe samenwerking met de solist, meestal door correspondentie tussen de componist vanuit zijn huis op Ischia en de cellist, die internationaal toerde. Piatigorsky merkte op dat de wereld in de 20ste eeuw zijn grote celloconcerti uit Engeland kreeg, die van Elgar en Delius en vervolgens dat van Walton. De première werd uitgesteld tot december 1956 omdat Piatigorsky ziek was. Het vond plaats in Symphony Hall, Boston, met het Boston Symphony Orchestra onder leiding van Charles Munch. Het ontving zijn Britse première binnen enkele weken, in februari 1957, opnieuw met Piatigorsky, maar dit keer met het BBC Symphony Orchestra onder leiding van Sir Malcolm Sargent in de Royal Festival Hall. Het werk werd kort na de première voor het eerst opgenomen met de oorspronkelijke uitvoerders.In zijn Tondichtungen bracht Richard Strauss het muzikaal-orkestraal realisme tot een ongekende hoogte. Hij verbreedde de expressieve functies van programmamuziek en de grenzen werden verlegd. Door zijn virtuoze orkestratie was de beschrijvende kracht en levendigheid van deze werken buitengewoon. Hij componeerde voor een groot orkest, vaak met nog extra instrumenten, en gebruikte vaak instrumentale effecten voor scherpe karakterisering, zoals het geblaat van schapen uitgebeeld door gesourdineerde koperblazers in “Don Quichot”. En dit, gecombineerd met zijn gebruik van thematische transformatie, zijn meesterlijke behandeling van meerdere thema’s in een ingewikkeld contrapunt, de variatievorm in “Don Quichot” en de rondo vorm in “Till Eulenspiegel”.
Strauss vertrok daarbij graag van een eenvoudig maar beschrijvend thema – bv. het motief met drie noten bij de opening van “Also sprach Zarathustra”, of schrijdende, krachtige arpeggio’s om de mannelijke kwaliteiten van zijn helden te treffen. Zijn lyrische liefdesthema’s waren honingzoet en chromatisch, en hij was dol op de warmte en sereniteit van diatonische harmonie als balsem na hevige chromatische texturen, bv. aan het einde van Don Quichot, waar de cello solo een buitengewoon mooie transformatie van het hoofdthema speelt.
In de loop van “Don Quixote, Phantastische Variationen über ein Thema ritterlichen Charakters” op. 35, uit 1897, wordt de toon almaar dringender en de presentatie van de verschillende scènes krachtiger, zoals in de nerveuze atmosfeer van de vierde variatie (het avontuur met de processie van boetelingen), of in de zevende variatie met de windmachine (Don Quixote’s rit door de lucht), waarbij de houtblazers van het orkest bewonderenswaardig zijn vanwege het effect dat ze creëren. In de magistrale finale, wanneer Don Quixote sterft, raken nuances door eenvoudige maar intense emotie.
Zuill Bailey (° 1972) is een met een Grammy Award bekroonde Amerikaanse cellist, kamermusicus en artistiek leider. Afgestudeerd aan het Peabody Institute van de Johns Hopkins University en de Juilliard School, speelde hij met grote orkesten op internationaal niveau. Hij is professor cello aan de Universiteit van Texas in El Paso en heeft een exclusief internationaal platencontract bij het Telarc label. Hij speelt op een Matteo Gofriller Cello uit 1693, voorheen eigendom van Mischa Schneider van het Budapest String Quartet. Niet te missen!
Zuill Bailey William Walton Cello Concerto Richard Strauss Don Quixote, North Carolina Symphony Grant Llewellyn, Conductor Roberto Diaz, Viola Live Recordings cd Steinway & Sons STNS30156
https://www.stretto.be/2017/12/28/sir-william-walton-the-collectors-edition-niet-te-missen/
https://www.stretto.be/2017/11/22/muziek-van-william-walton-1902-1983/