“Il genio inglese, Nicola Matteis, A Neapolitan in London”, door Ground Floor en Alice Julien-Laferrière, viool, op het label harmonia mundi. Sprankelend en verfijnd!

De cd “Il Genio Inglese” is het verhaal van een Napolitaan in Londen. Het Engels ensemble Ground Floor en de violiste Alice Julien-Laferrière, stellen nl. op hun cd, de Italiaanse barokviolist en componist, Nicola Matteis centraal. Zijn muziek wordt gecombineerd met muziek van tijdgenoten die op hun beurt, het muziekleven in Londen gestalte gaven. Ontdek bij deze Johann Schop en Gottfried Finger.Londen trok musici uit heel Europa aan. De virtuositeit van Alice Julien-Laferrière, gecombineerd met het talent van Ground Floor, onthullen dat de kunst van de muzikale welsprekendheid in het Londen van het midden en aan het eind van de 17de eeuw, reeds van het niveau was van de volgende generaties musici en componisten. Het stijlvol, jong, Frans ensemble, geeft nl. sprankelende en boeiende lezingen van Suites van Matteis, Matthew locke en Gottfried Finger, naast muziek van de mede-emigrant, Johann Schop (Lachrimae Pavaen” naar John Dowland), en de inheemse, Engelse componist en violist, John Banister, “A division upon a ground in F”.

De figuur van de violist Nicola Matteis (ca. 1670-1713) (foto), verbannen uit zijn geboorteland Italië, in Londen, domineert dit programma, gewijd aan componisten die actief waren tijdens het Engeland van de Restauratie. Als Italiaan in het 17de-eeuws Londen, componeerde Matteis diverse werken met invloeden uit Italië, Frankrijk en Engeland, bestemd voor het Londens muziekleven. Nicola Matteis (ca. 1670 – na 1713) was nl. de eerste opmerkelijke, Italiaanse barokviolist in Londen en een componist met een grote populariteit. Helaas bleef hij tot het einde van de 20ste eeuw volkomen vergeten.

Er is heel weinig bekend over zijn vroege leven, hoewel Matteis waarschijnlijk in Napels werd geboren daar hij zichzelf in verschillende van zijn werken, omschreef als ‘Napolitano’. Hij kwam begin 1670 naar Londen en had volgens de Engelse advocaat, biograaf en amateur musicus, Roger North (1653-1734), de auteur van “Lives of the Norths”, een stadshandelaar als sponsor, die hem leerde hoe hij, door hen toe te staan hem te begeleiden in recitals in de woonkamer en in andere kleine uitvoeringen, de gunst van de adel kon afdwingen.

Matteis had veel artistiek en commercieel succes met zijn gepubliceerde muziek, met name met zijn vier boeken “Ayres” (1676, 1685). Hij trouwde in 1700 met een rijke weduwe en trok zich terug uit de Londense muziekscene. Desondanks zijn huwelijk en de wijdverbreide populariteit van zijn muziek, beëindigde hij zijn dagen in slechte gezondheid en armoede. Matteis veranderde de Engelse smaak voor vioolspel, van de Franse stijl naar een nieuwere, Italiaanse. Tijdgenoten beschreven hem als een langere boog met een nieuwe booggreep (dichter bij die van moderne spelers). Zijn reputatie groeide tijdens zijn leven en resulteerde in veel lof voor zijn live optredens. Als hij speelde dacht het publiek tijdens zijn concerten, vaak meer dan één viool te horen. Wetende dat veel van zijn klanten amateurs waren, gaf Matteis de neiging om nauwkeurige instructies te geven in de inleiding van zijn gepubliceerde Ayres, met gedetailleerde aantekeningen over boogstreken, uitleg over ornamenten, tempi e.a. Deze aantekeningen zijn waardevolle bronnen gebleken voor wetenschappers die de uitvoeringspraktijken van die tijd reconstrueren.

Johann Schop (ca. 1590 – 1667) werd vermoedelijk in Hamburg geboren. In 1614 werd hij verbonden aan de Wolfenbütteler Hofkapelle, waar hij viool, luit, trompet en zink speelde. In 1615 ging hij naar Kopenhagen waar hij musicus was aan het koninklijk hof van Christian IV. In 1619 vluchtte hij er weg vanwege de verspreidende pest, en trok eerst naar (Bad) Iburg (foto), waar hij in dienst kwam aan het hof van de Osnabrück-bisschop, Philipp Sigismund van Brunswijk-Wolfenbüttel (foto). In Hamburg werd hij lid van de “Ratsmusik” en stedelijk kapelmeester. Later werkte hij als organist aan de Jacobikirche. Voor het huwelijk van Christian, de kroonprins van Denemarken en Noorwegen (foto), met Magdalena Sibylle, de dochter van de keurvorst, Johann Georg I. van Sachsen, reisde hij in 1634, overigens samen met Heinrich Schütz, opnieuw naar Kopenhagen. De poging van de koning om Johann Schop terug te houden in Kopenhagen, mislukte. Schop maakte verder carrière in Hamburg en overleed er in de zomer van 1667.

Schop werd bewonderd als virtuoos en zijn composities voor viool stelden destijds indrukwekkende technische eisen. In 1756 gaf zelfs Leopold Mozart commentaar op de moeilijkheid van een triller in een werk van Schop, waarschijnlijk gecomponeerd voor 1646. Schop was beroemd en publiceerde boeken met vioolmuziek in 4 tot 6 delen. Een deel van zijn muziek werd zelfs uitgevoerd tijdens de viering van de Vrede van Westfalen in 1648, en zijn melodie “Werde munter, mein Gemüte” uit 1641, werd door Johann Sebastian Bach gebruikt voor de koraalbewegingen “Wohl mir, daß ich Jesum habe” en “Jesu bleibet meine Freude” in zijn cantate, “Herz und Mund und Tat und Leben”, BWV 147. Het koraal “Jesu bleibet meine Freude” werd onder de Engelse titel, “Jesu, Joy of Man’s Desiring”, gearrangeerd voor verschillende instrumenten, o.a. voor piano, door Myra Hess (1890-1965). In 1926 en 1934 maakte Hess nl. arrangementen voor een en twee piano’s van de koraalmelodie uit 1641 van Schop. De magnifieke begeleidingsfiguur van de koraalmelodie is in haar versie bijzonder populair geworden en heeft bijgedragen tot de verdere herontdekking van de muziek van Bach.

Gottfried Finger (ca. 1656-1730), geboren in Olomouc, het huidige Moravië/Tsjechië, een virtuoos op de gamba, was eerst in dienst van de bisschop, Karl II. von Liechtenstein-Kastelkorn (foto) in Olmütz (Olomouc) en Kremsier (Kroměříž), de bisschop die Heinrich Ignaz Franz (von) Biber in dienst had. Daarna was Finger musicus in München, en was van 1685 tot 1688, verbonden aan het hof van James II van Engeland. Hij bleef eerst in Londen, maar na een wedstrijd om “The Judgement of Paris” van William Congreve als een opera te toonzetten, waarin Finger maar op de vierde plaats eindigde, verliet hij Engeland en verhuisde naar Duitsland.

Hij werd Kammermusiker in Breslau, na 1702 werkte hij als Kammermusiker aan het Hof in Berlijn, en vanaf 1707 was hij lid en een jaar later kapelmeester van de Hofkapel van de keizerlijke stadhouder in Innsbruck. Deze positie behield hij vermoedelijk tot zijn overlijden, ook wanneer het Hof vanaf 1717 naar Neuburg an der Donau, Heidelberg en ten slotte Mannheim verhuisde, waar Finger in 1730 overleed.

Alice Julien-Laferrière (°1988) studeerde moderne literatuur, piano en viool. Aan het conservatorium van Montreuil behaalde ze eerst haar einddiploma’s viool en piano, en daarna behaalde ze met succes haar diploma viool aan het regionaal nationaal conservatorium van Saint-Maur-des-Fossés. In 2007 maakte ze kennis met de barokviool bij Amandine Beyer en werd toegelaten tot het Nationaal Conservatorium voor Muziek en Dans van Lyon in de klas van Odile Edouard. Vervolgens bereidde ze een masterscriptie voor in barokviool en wijdde ze haar onderzoek aan de invloed van imitatie in de taal van de viool. Ze kreeg een Adami-beurs voor de aankoop van een viool en rondde haar scriptie af in 2012.

Samen met Mathilde Vialle, viola da gambe, richtte ze het Duo Coloquintes (foto) op. Ondertussen hebben reeds 3 cd’s van hen, verschillende keer een Diapason d’or ontvangen. In 2012 richtte ze het Ensemble Artifices op en speelde ze samen met het Ensemble Correspondances, Le Concert brisé, Les Surprises en L’Achéron. “Ground Floor” bstaat uit Elena Andreyev, cello, Etienne Galletier, theorbe en barokgitaar, Angélique Mauillon, harp en Pierre Gallon, klavecimbel en orgel.

Il Genio Inglese Nicola Matteis, A Neapolitan in London Ground Floor with Alice Julien-Laferrière, violin cd harmonia mundi HMN916117

https://lnk.to/GenioIngleseGroundFloor

https://www.stretto.be/2020/05/18/most-ravishing-things-ontdek-muziek-van-nicola-matteis-door-andreas-bohlen-op-het-label-aeolus/