Hoe gecultiveerd de Europese centra van de Habsburgse keizerlijke macht ook mochten zijn, weinigen konden regelmatig opscheppen over musici van het kaliber van Cinquecento. Hun voortdurende verkenning van Frans-Vlaams repertoire uit de 16de eeuw onthult belangrijke werken van Johannes De Cleve en Jacobus Vaet.Dit programma toont iets van de muzikale smaken en trends van de keizerlijke kapellen in de 16de eeuw: een voorkeur voor rijke muzikale texturen die de glorie van de Habsburgse opdrachtgevers weerspiegelden en die de grote kerken en zalen konden vullen waarin de heerser vaak verscheen, een openheid voor muzikale invloeden van buitenaf en een nauwe band met het soort ceremoniële, Latijnse verzen dat zo kenmerkend was voor het 16de-eeuws humanisme.De twee componisten die op deze opname zijn vertegenwoordigd, weerspiegelen de internationaal vooraanstaande positie van de Franco-Vlaamse polyfonie in de latere 16de eeuw. Die dominantie werd althans tot het aanbreken van een nieuwe muziekstijl rond 1600, gegarandeerd door de aanwezigheid van Vlaamse componisten en zangers in de kapellen van verschillende leden van de Habsburgse dynastie, van Brussel tot Madrid en Wenen. Dit programma illustreert de vruchtbare interacties tussen musici uit die verschillende Habsburgse kapellen, evenals de politieke en ceremoniële rol van muziek bij het verheerlijken en herdenken van het keizerlijk huis in woord en klank. Laudate Dominum en Timete Dominum van Johannes De Cleve die hier zijn opgenomen, tonen zijn ontvankelijkheid voor de stijlkenmerken van twee tijdgenoten die in de 16de eeuw als uitmuntend werden erkend, nl. Palestrina (1525-1594) en Lassus (1530-1594) (foto). De artistieke dominantie van deze twee componisten kan in grove termen worden afgemeten aan het aantal herdrukken van hun werken en hun brede verspreiding. De synthetische kwaliteit van Cleve’s muziek toont zijn openheid voor belangrijke trends in de muziek van zijn tijd.
Vanaf 1553 zijn er bewijzen van de activiteit van Johannes De Cleve als zanger (tenor) in het hoforkest van keizer Ferdinand I (1503-1564) (foto) in Wenen. In opdracht van Ferdinand rekruteerde Johannes de Cleve in 1559/60 acht nieuwe zangers voor het Weense hoforkest in Nederland. Ook droeg hij zijn twee boeken met vier- tot zesdelige Cantiones sacrae op aan de keizer. Toen keizer Ferdinand in 1564 overleed, en het hoforkest werd opgeheven, richtte zijn zoon, Aartshertog Karl II (1540-1590) (foto), zijn eigen nieuw hoforkest op in Graz en gaf hij Johannes de Cleve de leiding. De componist bekleedde dit ambt zes jaar tot hij op eigen verzoek in 1570, vertrok wegens lichamelijke zwakte. Waarschijnlijk woonde hij eerst nog in Wenen. Van Aartshertog Karl ontving De Cleve een ruime, levenslange, jaarlijkse pensioenuitkering, zij het met de verplichting dat De Cleve, composities voor het hoforkest moest blijven leveren. Er zijn verder aanwijzingen dat de componist vanaf april 1579, samen met Gregor Aichinger en Bernhard Klingenstein, aan de kathedraal (Dom Mariä Heimsuchung) (foto’s) van Augsburg was verbonden.
De Vlaamse polyfonist, Jacobus Vaet (ca. 1529-1567), vertegenwoordigde de generatie tussen die van Josquin Desprez en Palestrina en componeerde in een gepolijste polyfone stijl, gebruikmakend van doorimitatie. Hij was bevriend met zowel Jacobus Clemens (non Papa) als Orlando di Lasso. Vaet werd hetzij in Kortrijk, hetzij in Harelbeke geboren en zijn naam wordt voor het eerst in documenten in Kortrijk aangetroffen, waar hij in 1543 op 13-jarige leeftijd, bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk (foto) als zanger werd aangenomen. In 1547 kwam hij in dienst bij de Katholieke Universiteit Leuven en omstreeks 1550 was hij actief als tenor bij de hofkapel van keizer Karel V. Hij werd kapelmeester van Maximiliaan II (foto) in 1554; hij behield die betrekking tot het einde van zijn dagen. Maximiliaan, die in 1564 zijn vader Ferdinand I als keizer zou opvolgen, zou bijzonder ingenomen zijn geweest over zijn kapelmeester. Vaet wordt dan ook bevorderd tot hoofdkapelmeester van de Rooms-keizerlijke hoogheid. Dat Vaets loopbaan, die de vergelijking met die van Lasso aan hof van de Wittelsbachers in München kan doorstaan, in de burgerlijke zin van het woord bijzonder vruchtbaar moet zijn geweest, vindt bevestiging in de inschatting van zijn betekenis als componist door zijn tijdgenoten. Maximiliaan II zou in zijn dagboek Vaets dood betreuren. Voor Vaet werden ook door vooraanstaande componisten uit diens omgeving, klaagzangen gecomponeerd, zoals Vaet zelf dat ooit had gedaan in 1558 voor Jacobus Clemens non Papa (met name het Continuo lacrimas, waarin de naam van Clemens een aantal keren wordt geciteerd). Na zijn overlijden werd Vaet aan de hofkapel opgevolgd door Philippus de Monte.Vaets motet “Rex Babylonis” (gepubliceerd in 1568) vertoont veel kenmerken die normaal geassocieerd worden met de muziek van Nicolas Gombert. Hoewel dit motet slechts voor vijf stemmen is gecomponeerd, is de textuur gestoffeerd, met weinig gebruik van rust en dicht opeengepakte middenstemmen. Deze benadering verschilde van de stijl van een componist als Josquin, die vaak grotere texturen in twee opsplitste, of Palestrina, die over het algemeen alle beschikbare stemmen pas op momenten van een climax inzette. Desalniettemin zorgt de grotendeels syllabische woord-toonzetting van Vaet ervoor dat de tekst relatief gemakkelijk kan worden begrepen. Cleve nam Vaets motet Rex Babylonis als muzikaal model voor zijn Missa Rex Babylonis. De techniek, die ‘parodie’ wordt genoemd, omvatte het gebruik van onderscheidend muzikaal materiaal uit één stuk (vaak een motet of een chanson), als basis voor een miscompositie. Dit stond in contrast met de cantus firmus-techniek die de voorkeur genoot van componisten van een eerdere generatie, waarin reeds bestaand melodisch materiaal, vaak afgeleid van zang, werd uitgerekt tot lange noten die dienden als de structurele basis van het contrapunt.“Cinquecento” bestaat uit vijf professionele zangers uit vijf Europese landen. De pan-Europese structuur van het ensemble (de leden komen uit Oostenrijk, België, Engeland, Duitsland en Zwitserland), grijpt terug op de keizerlijke kapelkoren uit de 16deeeuw, waarvan de leden werden gekozen uit Europa’s meest gewaardeerde muziekinstellingen. De groep werd in oktober 2004 in Wenen opgericht en vestigde zich al snel als één van Europa’s belangrijkste, vocale ensembles. Cinquecento streeft ernaar het minder bekend 16deeeuws koorrepertoire van de hoven van het keizerlijk Oostenrijk, naar een breder publiek te brengen, evenals een gevarieerd aanbod van polyfonie uit de Renaissance, en om de caleidoscopische diversiteit van de toenmalige compositiestijlen in Europa te belichten. Door de recente belangstelling van moderne componisten heeft het ensemble ook een verscheidenheid aan hedendaagse werken aan zijn repertoire toegevoegd.
Johannes de Cleve Missa Rex Babylonis Cinquecento Renaissance Vokal cd hyperion CDA68241